Circles | Hartelijk dank u, zo spraken de planten
Liza Voetman en Inge Meijer
Een inhoudelijke reflectie op het werk van Inge Meijer aan de hand van haar project Community Garden in Kunsthuis SYB, Friesland (2021)
Geschreven door Liza Voetman
1.
In één van de plantenkassen in complex de Tropische Kas te Beetsterzwaag, de zogenoemde
‘greencube’, zijn draden gespannen. Tussen het groen van de planten en de architectuur van de kas verdelen zij, als een waslijn, vale zakdoeken aan wasknijpers door de lucht. Het licht van buiten valt op het stof en op de zwartwit geprinte foto’s die hierop te zien zijn. De afbeeldingen tonen sierlijke, tropische planten afkomstig uit de kas van een adellijke familie, daar waar Geert Hemminga vanaf twaalfjarige leeftijd tot aan zijn pensioen zorg voor droeg. Eenzelfde zorg draagt kunstenaar Inge Meijer nu voor Hemminga’s zakdoeken en foto’s, nadat zij beiden van zijn dochter en vrijwilliger Sjoukje ontving en zijn plantenfoto’s op de doeken drukte.
Al een paar jaar voorafgaand aan het project Community Garden nestelde een aandacht voor planten, en in het bijzonder het áán staan voor planten die bewegen, zich in Meijers praktijk. We kunnen het ervaren als we kijken naar eerdere werken zoals Maple Tree (2018), waarin een ontwortelde esdoorn een reis aflegt door het Nederlandse landschap vanaf zijn plaats achterop een aanhangwagen (en daarmee van keuzevrijheid wordt ontzien). Of in het kunstenaarsboek The Plant Collection (2019), dat een omvangrijk fotoarchief van de plantencollectie in het Stedelijk Museum Amsterdam toont in de periode 1945 tot 1983, waar zij na elke tentoonstelling in de gecultiveerde museumruimte werden verplaatst en zich als pionnen door de ruimte heen bewogen. Ook bij aanvang van de werkperiode in SYB was een focus op planten voorbepaald. Met als inspiratiebron het werk van de Colombiaanse verkoper Duván Antonio Ramírez, die in de drukke straten Medellín zijn eigen gekweekte planten op het autodak vervoert, startte Meijer haar residentie. Ze werkte als vrijwilliger in de Kas, verzorgde de planten zoals de vrijwilligers dat doen en leerde over hun bestaan en het functioneren van een (tuin)community. Het resulteerde in het nieuwe werk Car Garden, een vijf minuten durende video die ik even verderop in een houten opslagschuurtje tussen kabelhaspels, tangen en handveger en blik in stilte zie.
Loodrecht naar beneden tonen dronebeelden een typisch Fries weggetje te midden van een weiland. Aan weerszijden is het groen. Op de weg tussen het groen rijdt een auto met een plantendak. De auto rijdt. Waarnaartoe, dat weet ik niet, en die vraag doet er ook niet zo toe. Hij rijdt, zijn dak gevuld met planten. Het is een rustig tafereel dat poëtisch aandoet en mijn aandacht stuurt naar de afdruk van de wind: de bewegingen in het gras, in de bomen en in de planten op het dak. Ze dansen en vangen zo mijn focus. In het summiere dat hier gebeurt wordt veel verteld. Zonder woorden, geen antwoorden, wel beeld. Het zijn de planten, op anderhalve meter hoogte verwijderd van de weg, die mij beklijven. Gekleurd en vol beweging. Alsof zij hun positie vieren: dáár, op het dak van een auto die zelf nauwelijks zichtbaar meer is. Car Garden, denk ik, de titel van de video. Autotuin, ofwel: een auto die functioneert als een tuin. De film toont een auto die een andere ruimte lijkt te zijn geworden, zelf haast onzichtbaar aanwezig is. Als een prachtig eerbetoon aan de onderneming van Ramírez, te midden van het groene land, plaatst Meijer de planten hier voor mij volop in hun kracht. Ik vraag me af hoe zij dit ziet en besluit het haar te vragen, wanneer ik haar weer spreek.
2.
Dat moment is een paar weken later, in haar woonhuis in Amsterdam. We staan een tijdje voor het keukenraam en kijken naar de tuin (een project waar Meijer nog aan de slag mee wil). Wat mij opvalt is het contrast tussen dit aanblik en de voorkant van het huis. Daar bevindt zich een drukke straat gevuld met auto’s, trams en ander vervoer, kortom een ruimte die overwegend functioneel is ingericht en zo ook wordt ingezet. De tuin aan de achterzijde lijkt op haar beurt eerder een belofte voor dat wat een ruimte ook kán zijn, of worden, vergelijkbaar met de herinrichting van Ramírez autodak. ‘In Car Garden verwordt je eigen auto eigenlijk tot een podium voor planten. Een nieuwe ruimte’, begin ik. ‘Maar als ik denk aan Maple Tree, dan lijkt de esdoorn op de SUV nog ondergeschikt aan menselijke overmacht.’
‘We denken als mens gemakkelijk: “We kunnen de boom gewoon even verplaatsen.” Staat hij in de weg? “Dan kunnen we hem ruimen.” Het belang van het menselijke plaatsen we vaak voorop’, vertelt Meijer. ‘In Maple Tree zie je de bomen waar de esdoorn langskomt heel goed. Soms kruist hij het riet en verdwijnt dus zelf even. Hij is weggehaald, inderdaad een vorm van arrogantie.’
V: Wat heb je uit de onderneming van Duván Antonio Ramírez meegenomen in je nieuwe videowerk?
M: Dúvan benadert de auto als een nieuwe ruimte maar maakt daarmee ook echt een beeld. Als kunstenaar spreekt zijn onderneming me heel erg aan áls beeld. In een functioneel geoptimaliseerde ruimte zien we vooral veel van hetzelfde: het is niet het leven, maar een pragmatische benadering van ruimte. Dat is een auto vaak ook. Dúvan toont een heel mooi voorbeeld van hoé we met ruimte kunnen omgaan, als wij mensen – zelf ook ruimte innemend – hier beter over nadenken en onze verantwoording daarin nemen. Hij draait het eigenlijk om: verzorgt de planten en brengt ze naar mensen toe, maar die zorg gaat natuurlijk dóór. Ik denk, net als hij, veel na over het laten ‘groeien’ van planten. Dat is een eindeloos proces. Kijk ik naar zijn werk, dan voel ik direct liefde. Hoe hij daar in sereniteit met zijn planten te midden van de drukte rijdt. Het ontroert me nu weer, als ik er aan denk. Ik heb het meegedragen omdat het bij me blijft. Wanneer dat een langere tijd zo is, zoals met zijn werk, dan ga ik er zelf iets mee doen.
V: Je hebt je eigen auto gebruikt als vehikel voor het vervoer van de planten uit De Kas. In één dag zou je de video opnemen, samen met een cameraman. Dat lijkt me een heel spannend proces, sterk afhankelijk ook van tijd en weersomstandigheden. Hoe ben je te werk gegaan?
M: Als je een residentie doet gebruik je vaak heel actief je zintuigen. Je staat erg open. Hier in Amsterdam heb ik een netwerk van de mensen waarmee ik werk tot de printlab waar ik print. Dat is daar niet aanwezig. Je moet dus op een heel andere manier met je zintuigen werken, en ook locaties ken je niet. Zo ben ik dus op zoek gegaan naar locaties om te filmen. Ik heb drie locaties gekozen en in mijn hoofd draag ik het werk van Dúvan bij me. Het is een zoekende fase die ik lastig vind, en inderdaad: spannend. Je spreekt natuurlijk met mensen, leest, leert door ergens te zijn en te reflecteren op de omgeving. Iemand vertelde me zo over het registeren van groen. We hebben geleerd dat dit goed is – natuur – maar hij zei dat het eigenlijk gewoon beton is. Ik zag de eindeloze Friese velden, en hij noemde het ‘beton’. Een goede metafoor, want: er groeit helemaal niks anders op dan raaigras. Het is helemaal niet ‘groen’. Als je het zo ziet, dan is het totale mono. Ik kon dat idee niet meer loslaten, want eigenlijk is het dus best een foute boel.
V: De auto trekt in feite een spoor door het beton heen, toont ons een alternatief?
M: Op het moment dat ik daar zit, op het moment dat we gaan filmen, dan is alles nog erg bedacht. Het beeld moet dus nog doorleefd worden. Als ik de opname later zie, het beeld zelf, dan gaat er pas een druk van me af. Het helpt me daarbij sterk om iets als test te zien, en de cadeaus van het filmen – zoals het weer – te omarmen. Je werkt met hoe het moment is. Spannend; de nacht voor het filmen had het geregend. Het stormde, mijn film is tijdens de buien door opgenomen. Het waaide. Het regende. Misschien was de film minder goed geweest als het windstil was. Misschien, dat weet ik niet. Door de beweging van de planten en bomen zijn zij nu juist heel erg zichtbaar. Dat werkt goed, maar dat had ik nooit zo kunnen regisseren.
V: Toen je het beeld voor het eerst zag, de bomen, de bewegingen, het perspectief; toen kwam het dus samen. Een vertaalslag die je nog moet maken na het opnemen zelf.
M: Ja, en met het opgenomen beeld voor ogen besefte ik ineens dat het werk niet over die auto gaat. Het gaat juist over de auto minder zichtbaar maken, over iets veel minder prominent maken.
V: In meerdere werken plaats je planten in een bewegende context, terwijl wij hen overwegend vanuit een stilstand benaderen. Ze staan ergens, zijn daar geplaatst, bewegen niet en hebben een zekere passiviteit in die houding van ons verkregen. Het bewegende aspect ligt sterk in je werk besloten. Is het een voorwaarde voor het prominent maken van de planten zelf – en niet de auto?
M: Ik denk dat ik na vier jaar eindelijk heb uitgevonden waarom ik bewegende planten interessant vind: iets dat stilstaat krijgt automatisch vaak minder aandacht. Evolutionair gezien hebben we het geregistreerd en er dus een oordeel over geveld. Een boom kan omvallen als we er met de bliksem onder gaan staan, ja, maar met name ís hij er gewoon: Taken for granted. Door hem te laten bewegen moet je er meer op gaan letten. Je geeft hem automatisch een andere aandacht. Er gebeurt iets dat niet normaal is: een bewegende plant.
V: Je kent de planten een andere positie toe, lijkt ze ergens ook te willen eren. Ik moet denken aan zorgdragen: voor iets, voor elkaar, voor het landschap, voor processen. Ik voel het in veel van je werken, zoals in de bedrukte zakdoeken met de foto’s van Hemminga. Papieren zakdoeken gooi je weg. We snuiten onze neus, daarna belandt de prop in de prullenbak. Een stoffen zakdoek is anders. Die verfrommel je en stop je weg in je broekzak. Die was je, vouw je op en overhandig je aan een ander wanneer die ander verdrietig is.
M: Zeker weten, daarom is een zakdoek ook zo’n mooie metafoor! De tijd die Hemminga in de planten heeft gestoken, dat raakt me. Je kunt planten verzorgen maar je kunt ze ook écht zien, ze begrijpen. Begrijpen wat ze nodig hebben. Dat maakt het verschil, denk ik.
V: Het doet me denken aan het principe van ‘care’, zoals beschreven door Anthony Huberman. Hij beschrijft dat het niet gaat om Wat we doen, maar Hoé we iets doen. De aandacht die we ergens, in iets of iemand leggen, wordt dan overgenomen door dat iets of die iemand. In galerie Akinci toon je nu je tentoonstelling Nothing is Something to be Seen. Daar zie ik dit zorgdragen in terugkomen, wanneer je een briefje presenteert waarop Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, aan plantenverzorger H.J. van der Ham vraagt om zorg voor zijn planten te dragen, nu hij met vakantie gaat. Van der Ham verzorgde de planten zestien jaar lang in het museum, evenals de planten bij Sandberg thuis; lang nadat zij allebei niet meer in het museum werkten. Bij zijn pensioen bedankt Sandberg hem, maar vooral ook namens de planten. Huberman zou zeggen: Zorgen we goed voor iets of iemand, dan krijgen we dat terug: de planten zullen bedanken, want ze spiegelen onze zorg in hun gedrag. Je lijkt deze relaties en reacties te willen tonen?
M: In zekere zin doe ik dit inderdaad. Edo Dijksterhuis noemde het onlangs een eerbetoon, of eerherstel. Zoals je zegt: zorg. Wat ik zelf een fijne ontdekking vind is dat ik weet dat ik als kunstenaar (weer) ergens waarde aan kan geven. Ik kan waarde geven aan zo’n briefje dat is bewaard, en dat blijkbaar heel belangrijk voor iemand was. Hetzelfde geldt voor de gesprekken en zorg voor de planten.
V: De verzorger van de planten in het museum, de zorg van Hemminga vanaf zijn twaalfde in de Kas, maar ook de mensen van de groengroep nu. Je tekent een bepaalde gemeenschappelijkheid. Ik moet denken aan Erik Hagoorts woorden over wederkerigheid. Hij ontleedt de Franse vertaling, reciprocité. Dat betekent voor hem niet dat ik iets voor jou doe, en dan jij iets voor mij. Het betekent meer als netwerk te denken: ik doe iets, wat ergens landt, dat ergens naartoe overgaat, daar en daar, en weer terug bij mij komt. Ik moet eraan denken, gerelateerd een jouw werkwijze.
M: Dat is heel mooi, want het is inderdaad niet: “Ik doe iets voor jou, and then you owe me a favour.” Zo werkt het niet. Mensen weten veel van planten, anderen weten veel van bezoekers, anderen zijn met aarde bezig. En samen vorm je een geheel. Mijn rol hierin is dat ik het kan zien en erkennen en daar uit iets kan maken. Dat heb ik in ieder geval bij SYB ervaren. De zakdoeken zijn zo ontstaan, door er te zijn. Ik heb het gevoel dat ik echt iets kan bijdragen en deze thema’s in het proces kan terugbrengen, in een samenwerking. Als een levenswijze.
V: Je lijkt een zekere afhankelijkheid te koesteren, terwijl we vaak onze onafhankelijkheid vieren. Zeg je: “We zijn totaal afhankelijk?”
M: We zijn totaal afhankelijk. Alles hier – het hout, álles – het komt van anderen. Het zou mooi zijn als we die ‘ander’ niet alleen in mensendingen denken, maar ook in materialen. Dat we ook de materialen zien die we tot onze beschikking hebben. Doordat je een plant meeneemt en in een pot zet, maak je hem natuurlijk afhankelijk: hij heeft die zorg nodig. Het is een co-dependency die we hebben gecreëerd. Dat vind ik ook een interessant spanningsveld, want het is zo inherent aan menszijn.
V: Het spanningsveld tussen zorg enerzijds en overheersing anderzijds komt veel terug, maar in je laatste film gaat de plant voor mij toch echt als een winnaar door.
M: Het is een misschien ‘the ultimate form of resistance’, steunend op het idee: “Je rijdt me kapot, maar ik groei door. Je verpot me, maar ik groei door.” Hoe verzet een plant of dier zich tegen een bepaalde vorm van overheersing? Het is mooi als we bedenken: “De plant blijft gewoon groeien.” Dat is misschien wel de allersterkste vorm van je verweren: Je blijft groeien, wat iemand ook zegt of doet. De titel van mijn nieuwe tentoonstelling, Nothing is Something to be seen gaat denk ik ook om deze waarde-vorming. Iemand kan zeggen: “Dit is niks.” Maar voor een ander, is het alles. Bepaalde dingen zijn onkruid, andere dingen álles. Ik vraag me dan af: Wat is ‘Nothing’, en wie definieert dit dan?
.