19 december 2015 t/m 30 januari 2016
NAAMDRAGERS EN ROLLENSPELERS
Docus van der Made over Riet Wijnen’s The Registry of Pseudonyms en Jan Jacob Slauerhoff
Van 19 december 2015 tot 30 januari 2016 nestelde Riet Wijnen (1988, gevestigd in Amsterdam) zich ‘in de luwte van de (kunst)wereld’, zoals Kunsthuis SYB de eigen werkplek passend omschrijft. Het was niet de eerste ervaring van Wijnen bij SYB. In 2013 won zij er al de Sybren Hellinga Prijs, met werk gebaseerd op onderzoek naar de Nederlandse dichter Jan Jacob Slauerhoff, die ooit 36 dagen als huisarts in Beetsterzwaag verbleef. En laat Slauerhoff nou net mijn oudoom zijn [1]. Toen ik hoorde dat Wijnen zich opnieuw in de beschutting van SYB zou nestelen, voor onderzoek dat als vervolg kan worden gezien van wat ooit met Slauerhoff in Beetsterzwaag begon, greep ik de kans om me gelijktijdig met het werk van Wijnen ook bekend te maken met het werk van mijn oudoom.
Wat bewoog Wijnen om de dichter destijds onder de loep te nemen? En: wat vertelt het werk, en leven, van de mysterieuze figuur Slauerhoff ons over het werk van Riet Wijnen? Want wat met een simpel gegeven lijkt te zijn ontstaan — een 36 dagen tellend anekdotisch detail gevonden tussen de regels op Wikipedia — blijkt inmiddels meer en meer betekenisvol te zijn voor de praktijk van Wijnen. Een korte blik op twee mensen, 90 jaar van elkaar verwijderd, verbonden door Beetsterzwaag.
Het verhaal Slauerhoff
Naast één van de belangrijkste Nederlandse dichters en romanschrijvers uit het interbellum, is ‘de persoon Slauerhoff’ — wellicht nog meer dan zijn gedichten — de boeken in gegaan, als roemruchte ‘zwerver’ gevangen in de eeuwige zoektocht tussen wal en schip. Als scheepsarts reisde hij in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw zijn verlangen naar exotische bestemmingen achterna: van Nederlands Indië tot Latijns Amerika, vanwaar hij telkens het eb naar de Nederlandse kust weer zou voelen trekken. Onderdeel van zijn rondzwervingen was dus ook een kort bestek in Beetsterzwaag. Waarna de circulaire zwerf- en zoektocht langs thuis- en droomland weer opnieuw zou aanvangen. Tijdens het korte leven van de dichter (1898-1936) zou het duingras in nooit afnemende mate groener zijn aan de andere kant van de aardbol.
Als kind hoorde ik al de eerste familieverhalen over Slauerhoff’s nooit aflatende hang naar avontuur achter de horizon. Nooit lang duurde het voor erbij werd vermeld dat zijn innerlijke onrust (of ontevredenheid) hem geen prettig persoon maakte voor zijn omgeving. Maar het voedde tevens het beeld van de onbeteugelde dromer, de compromisloze kunstenaar, de autonome rebel; die zich verzette tegen alles wat hij als beperkend ervoer in zijn tijd. Het ongestilde verlangen zat hem uiteindelijk evengoed in de pen als in het bloed: dezelfde elementen waaruit de mythe van dichter Slauerhoff bestaat, zijn terug te vinden in zijn vele verzen. Langzaam blijkt, meer en meer, hoe de ficties uit zijn verzen afwrijven op ‘de dichter Slauerhoff’. Gepubliceerd en geleefd verhaal blijken beiden, hoe meer je er naar kijkt, geschreven uit dezelfde pen. Zelfs de vertellingen die ik als kind dacht te horen als van achter de schermen overleverde familieverhalen, blijken inmiddels één op één hetzelfde als het verhaal wat Slauerhoff de (geschiedenis)boeken in heeft laten gaan.
Voor de Sybren Hellinga Prijs baseerde Riet Wijnen zich in 2013 op een even bekend als onbegrepen hoofdstuk uit het oeuvre van Slauerhoff. Wellicht de bekendste bundel van de dichter, Oost-Azië, vangt aan met een voorwoord van Slauerhoff waarin hij schetst dat de geschreven woorden niet de zijne zijn. Zoals te lezen in Wijnens projectbeschrijving voor SYB:
“Onlangs bereikte mij langs omwegen het bericht dat de heer John Ravenswood, wonende op het eiland Quelpart, was overleden”, schrijft J.J. Slauerhoff in het voorwoord voor Ravenswoods dichtbundel Oost-Azië. De auteur, vervolgt Slauerhoff, deserteerde van een walvisvaarder en kwam terecht op een eiland in de Straat van Korea. Uit vrees zijn verblijfplaats prijs te geven vertrouwde hij zijn verzen toe aan Slauerhoff die de bundel na zijn overlijden alsnog publiceerde onder de naam John Ravenswood. Niemand geloofde het verhaal, toen niet en nu niet. De bundel is onmiskenbaar van de hand van Slauerhoff.
Slauerhoff presenteert ons achteraf – of Wijnen dit destijds direct nou zag aankomen of niet – een sprekend voorbeeld van de fascinerende en mysterieuze aantrekkingskracht van ‘het pseudoniem’. De vraag ‘waarom?’ kent namelijk niet alleen verschillende antwoorden, maar evengoed vaak het ontbreken daaraan. Van Slauerhoff zelf is nooit bekend geworden waarom hij besloot zijn eigen verzen onder naam van Ravenswood te publiceren. Maar inmiddels is het wel onderdeel geworden van het verhaal van Slauerhoff, en is — ook al heeft Ravenswood naar alle waarschijnlijkheid nooit bestaan — de identiteit van de gedeserteerde walvisvaarder uit Zuid-Korea alsnog vermengd geraakt met de identiteit van de Nederlandse scheepsarts. Hoewel uitsluitsel hierover waarschijnlijk nooit meer zal bovendrijven, (b)lijkt Slauerhoff niet alleen meester te zijn geweest in het schrijven van andermans verhaal — van heroïsche protagonisten tot anonieme zwervers — hij deed dit op zijn minst even goed met dat van hemzelf. Het is een prachtig voorbeeld van de nauwkeurige orkestratie op het grensvlak van autobiografie en ‘auto-fictie’, waar biografisch feit en fictie nauwelijks nog te onderscheiden zijn.
Wat in 2013 voor Riet Wijnen begon met een korte onderzoeksperiode naar deze dichter, die net als zij ooit een ruime maand rust vond in het kleine Friese dorp, zou het een begin vormen van een nieuw langlopend project over het pseudoniem: The Registry of Pseudonyms. Want: als er één is, dan zijn er meer. De interesse voor dit fenomeen was gewekt — en Wijnen ging uitgebreid op zoek naar meer verhalen.
Het register
The Registry of Pseudonyms [link] heeft de vorm van een feitelijk online register van aan elkaar gekoppelde pseudoniemen en bijbehorende ‘echte’ namen: van beeldend kunstenaars, pausen en drag queens, tot schrijvers, wetenschappers en popartiesten. De lijst gaat inmiddels richting de 1000, en wordt doorlopend door Wijnen aangevuld met nieuwe namen én de verhalen erachter. Met The Registry of Pseudonyms presenteert Wijnen ons een veelheid aan historische (en meer recente) voorbeelden, van waaruit je zelf op zoek kan naar de grote lijnen tussen de stippen.
Waar Slauerhoff het pseudoniem waarschijnlijk vooral als moderne literaire trope gebruikte (net zoals andere schrijvers uit zijn generatie speelden met de inzet van pseudoniemen, alter ego’s, en uitgekiend geconstrueerde protagonisten[2]) ten behoeve van zelfidentificatie, komen er geleidelijk een aantal andere redenen en vormen naar voren uit het overzicht.
Soms is het gebruik van een pseudoniem boven alles noodzaak, als schuilnaam vanwege politieke overtuigingen (zie bijvoorbeeld Lenin [link]), of als mogelijkheid om als vrouw als man gepubliceerd te kunnen worden (zoals in het verhaal hieronder, over Alice Shelden), terwijl genderrollen weer werden bespeeld door bijvoorbeeld Marcel Duchamp met zijn personage Rose Sélavy [link]). Ook gaf het gegroepeerde wetenschappers [link] de mogelijkheid gezamenlijk naar buiten te treden. Beyoncé [link] gaf het de moed om als ‘Sasha Fierce’ meer sassy & sexy te kunnen zijn dan zij eigenlijk was (en de identiteit van dit alter ego, ’te sexy voor haarzelf’, vervolgens opmerkelijk genoeg te vermarkten met een kledinglijn voor pubermeisjes). Meest interessante voorbeelden zijn die waar het onderscheid tussen werkelijkheid en constructie langzaamaan ineen lijkt te storten, en waarin posities tussen eerste, tweede en derde persoon schakelen en fragmenteren. Zie bijvoorbeeld het waanzinnige verhaal van Alice Shelden (1915-1987) [link], die na een loopbaan van kunstcriticus naar pluimveehouder, langs werkzaamheden bij de CIA en een PhD in experimentele psychologie, op den duur als sciencefictionschrijver onder verschillende namen begon te werken en uiteindelijk namens het éne alter ego jaloers zou worden op het met fan-mail overspoelde ándere personage. Het verhaal leest nog het meest als een schizofrene aflevering van MTV’s Catfish in tijden van briefpost.[3]
De rollen van Wijnen
Ik raad iedereen aan om The Registry of Pseudonyms zelf eens te verkennen. Het project biedt nu al een enorme microcosmos aan verhalen waarin feit en fictie met hyperlinks door elkaar bewegen. En uit de vele voorbeelden in het project, waarin Wijnen meer de rol aanneemt van redacteur — of zelfs registrar? — blijkt langzaamaan herkenbaar ook steeds logischer de verbinding te ontstaan met haar ‘eigen’ werk: met terugkerende fascinaties geschreven verhalen, gefingeerde waarheden en vergeten geschiedenissen — glooiend langs de vele grensgevallen tussen feit en fictie.
Vaak steekt Wijnen hiervoor zelf de hand van de kunstenaar uit de mouwen, zoals in A Conversation on Reality(2012). In wetenschappelijk-historisch aandoende vorm en stijl worden noties over de ‘realiteit’ besproken in fictieve gesprekken tussen uit de geschiedenisboeken bekende kunstenaars en wetenschappers. Gefingeerd door Wijnen, maar gebaseerd op grondig onderzoek naar de historische figuren gaan de personages in gesprek. En ook haar nieuwste reeks, Sixteen Conversations on Abstraction, bestaat uit gefingeerde gesprekken: zestien stuks dit maal, gekoppeld aan zestien kunstwerken en een abstracte sculptuur. Deze centrale sculptuur zal worden opgebouwd uit een op kleur gebaseerd systeem waarin alle op kleur gecodeerde bouwsteentjes verwijzen naar de tekstuele bouwstenen van de verzonnen gesprekken. In zestien naar het midden vernauwende ringen verbeeldt de sculptuur op diagrammatische wijze Wijnen’s fascinatie voor de tegenstrijdigheid van abstracte verbeelding van de werkelijkheid, nauwkeurig gebouwd als kaartenhuis van verzonnen waarheden.
Uiteindelijk lijkt Riet Wijnen dan ook precies de juiste persoon te zijn om de veelheid aan her en der bestaande verhalen over gebruikte pseudoniemen bij elkaar te rapen. Zowel op het moment dat zij zelf bijdraagt aan nieuw gevormde narrratieven, als dat zij werkt aan het samenbrengen van reeds bestaande informatie. Komende periode zal zij het project verder aanvullen met een nieuwe richting in het onderzoek: Sinds haar residency bij SYB doet Wijnen literatuuronderzoek naar de grote thema’s die meer en meer zichtbaar worden door de terugkerende patronen in de lijst aan pseudoniemen en hun naamdragers, werkend richting het samenstellen van een publicatie die klassieke en nieuwe teksten over het pseudoniem zal bundelen.
En zo neemt ook deze kunstenaar zelf verschillende rollen aan, waartussen zij in haar praktijk echter probleemloos lijkt te schakelen. Van beeldend kunstenaar, schrijver en sinds enkele jaren associate curator bij Kunstverein Amsterdam, tot archiefonderzoeker en redacteur; waarbij terugkerende fascinaties centraal staan in een praktijk met diverse uitingsvormen, maar waar eenzelfde onderwerp zonder al te veel moeite kan worden bekeken vanuit verschillende — en aanvullende — posities. En zo is deze nieuwste ontwikkeling van The Registry of Pseudonyms, van verhalenregister tot theoriebundel, slechts de meest recente uiting binnen een dialoog die Wijnen inmiddels al enkele jaren voert — zij het bestaand of fictief, tussen anderen of met haarzelf.
[1]
“Op 14 september 1898 [werd] om half twaalf ’s avonds in het gezin Slauerhoff een derde zoon geboren. Zijn vader was zesendertig, zijn moeder bijna veertig. Bij de Burgerlijke Stand werd het kind op 17 september aangegeven, in tegenwoordigheid van de brievenbesteller Johannes Slauerhoff, een broer, en de meubelmaker Jetze de Vries, een zwager van de vader. Het kind kreeg de voornamen van zijn vader: Jan Jacob.” (Wim Hazeu, Slauerhoff: Een biografie p. 23) De genoemde ‘meubelmaker Jetze de Vries’, de broer van de moeder van dichter J.J. Slauerhoff, was de grootvader van mijn opa. Zo was J.J. Slauerhoff dus de oom van mijn opa.
[2]
Zie bijvoorbeeld Nout Van Den Neste, Vida Triste, pp. 16-17, of H.G. Aalders, Van ellende edel: De criticus Slauerhoff over het dichterschap.
[3]
Hiermee raakt Shelden vervolgens weer aan Slauerhoff — wiens gebruik van verschillende personae wel wordt vergeleken met het gebruik van heteroniemen door de Portugese dichter Fernando Pessoa (1888-1935), die onder verschillende namen schreef met elk een heel eigen schrijfstijl en levensverhaal (Nout Van Den Neste, Vida Triste, pp. 16-17).
THE REGISTRY OF PSEUDONYMS
Riet Wijnen
Projectperiode: 19 december 2015 t/m 30 januari 2016