27 augustus t/m 8 oktober 2014
HET KOMEN EN GAAN VAN EEN AFGEZET BOOMBLAD
Recensie door Anne van Leeuwen
Iedere plant heeft een eigen geluid. Een scheurend blad knispert tussen je vingers: het zachte gekraak van de nerven, afgewisseld met het openspringen van het vlezige cellulose, geeft een karakteristiek, bijna aangenaam geluid. Het mutileren van planten is voor ons een gegeven. Het is onderdeel van een constructieproces door vernietiging dat aan de basis ligt van onze beschaving. Alleen al zomers beweegt het continue door de lucht in het geluid van vele grasmaaiers. Maar ook scheuren treden soms uit hun comfortzone. Zo begon de residentie van Sara Bjarland en Alexandra Duvekot met een ware amputatie. Tijdens een bezichtiging van de Tropische Kas in Beetsterzwaag scheurde een vrijwilliger een groot blad van een bananenboom en schonk dit aan Bjarland en Duvekot. Dit slachtoffer werd al snel resident en daarmee begon in SYB een periode van onvoorzien terminaal samenwonen.
Maar heeft een plant naast een eigen geluid ook een stem? Duvekot onderzocht dit eerder in The Plant Orchestra: een geluidsinstallatie waar zij middels een performance een aantal planten toezingt. De trillingen die zij met de planten uitwisselden vertaalde Duvekot vervolgens naar geluiden die een aftastend gesprek tussen mens en plant suggereren. In SYB vertelt Duvekot dat haar wezenlijke interesse in planten gewekt werd met een droom over zingend gras. Sindsdien tast zij de grens van identificatie met deze zwijgzame medebewoners af. Haar onderzoek loopt daarmee parallel aan recent wetenschappelijk onderzoek naar de communicatieve vaardigheden van planten. Zo schrijft Daniel Chamovitz in zijn What a Plant Knows over het “zicht, geluid, gevoel, gehoor, geheugen en zelfs bewustzijn” van planten. Planten blijken weldegelijk continue te communiceren: ze reageren op aanraking, ze zenden via lucht en grond allerlei complexe biochemische signalen uit, ze heroriënteren zich middels licht en zwaartekracht en kunnen zelfs voor langere tijd informatie ‘opslaan’ en doorgeven. Duvekot is in haar onderzoek vooral geïnteresseerd in de bezieling van planten. Deze is grotendeels ingegeven door onze eigen emoties en projecties en daarmee vooral een menselijk begrip van wezen. Planten hebben altijd al een belangrijke rol gespeeld in allerlei volkswijsheden en medicinale tradities en ook vandaag de dag kennen wij ze nog magische krachten toe. Evengoed staan we in ons dagelijks leven toch vooral ver van de plant af. Duvekot grijpt de residentie in SYB aan om een podium te creëren voor een ware ontmoeting met de plant; een wezen waar wij volgens haar alleen echt in aanraking mee kunnen komen als we ons eigen bewustzijn genoeg verruimen.
Bjarland’s interesse in planten is duidelijk meer naar buiten gericht. Haar werk positioneert zich in het schemergebied tussen het natuurlijke en het artificiële: een domein dat zij vaak aftast op de rand van leven en dood. Zo maakte zij eerder foto’s van afgedankte kamerplanten en vervormde zij plastic plantdecoraties tot wezenlijke nieuwe vormen. In SYB vervolgt zij haar zoektocht naar dat wat organisch is, maar in het decoratieve ook kunstmatig blijkt en naar dat wat artificieel is, maar niettemin levend oogt. Zo verzamelde zij gedurende de residentie zowel dood plantmateriaal als afgedankte dweilen. Deze objecten ensceneerde ze in SYB met een bijna animistische sensitiviteit. Bjarland’s werk bevraagt op essentiële wijze de grens tussen culturele objecten en natuurlijke organismen. Haar esthetische portretten graven zo aan de theoretische fundamenten van ons natuurbegrip. Wij definiëren natuur meestal nogal gemakzuchtig in oppositie tot cultuur: als “alles wat niet menselijk of door de mens gemaakt is.” Bjarland geeft in SYB een andere natuurdefinitie: als datgene wat wij niet kunnen controleren of begrenzen. Natuur is daarmee een systeem dat zichzelf vormt, een onafhankelijke kracht, maar wel een waarvan wij in grote mate afhankelijk zijn. In onze maakbare samenleving willen wij deze afhankelijkheid van de natuur eigenlijk niet meer erkennen. Daarmee verliezen we uit het oog dat wij weldegelijk deel uitmaken van de natuur. Een confrontatie met het natuurlijke stellen we in onze cultuur het liefste zo lang mogelijk uit: tot we er een keer in absolute zin mee geconfronteerd worden, in een moment tussen leven en dood.
Duvekot en Bjarland hebben zo hun eigen redenen om wezenlijke ontmoetingen met de natuur niet langer uit te stellen. In SYB organiseerden zij daarom voor buurtbewoners en andere geïnteresseerden een dwaaltocht door het omliggende woud onder leiding van ecoloog Frank van den Haak. Al tijdens de eerste meters van de wandeling bleek dat het onderscheid tussen het natuurlijke en het culturele vrijwel onhoudbaar was. Van den Haak omschreef het nabij liggende park als natuur met een “culturele vernis” en het wildere woud van Beetsterzwaag toonde ons, hier in Duvekot’s woorden, toch vooral dat “natuur in Nederland wel is ingeplant, maar uiteindelijk gewoon een bos wordt.” De groep bewonderde niet alleen veel natuurverschijnselen, maar verzamelde ook al snel veel eetbare organismen. Voor van den Haak heeft een goed begrip van natuur baat bij enige culturele vernietiging: “wanneer je het mensen verbiedt paddenstoelen te plukken zullen zij een bepaalde band met de natuur verliezen.” Tijdens de boswandeling bleek een ontmoeting met natuur toch vooral praktisch animistisch te worden nagejaagd in een continue proeven. De wandeling eindigde dan ook met een natuurmaaltijd, waarbij de paddenstoelen het meest veelzeggende natuurinzicht gaven in een vereenzelviging met ons lichaam.
Niet voor niets kwam zo het majestueuze stervende bananenboomblad, als mediator tussen leven en dood, symbool te staan voor de gehele residentieperiode van Bjarland en Duvekot. Tijdens de eindpresentatie in SYB was het blad dan ook prominent aanwezig. Het krulde en scheurde steeds verder door in een seriële fotodocumentatie van de eigen vergankelijkheid. In een andere centrale installatie werden dode stukken natuur tegen een groot groen vel papier opnieuw geanimeerd. Een ventilator bracht een architectonische installatie van takken weer tot leven in een ratelend schaduwspel. Het bananenblad maakte zijn rentree in een korte film waarin het onder begeleiding van stemmige orgelmuziek door het gematigde woud van SYB reist. Deze exoot uit Beetsterzwaag maakt daar een eerste, en ook meteen laatste, gedragen dans door de lokale natuur. De film werd vrijwel direct voortgezet in een performance waarin Bjarland, onder het ijle gezang van Duvekot, het blad voor een laatste keer opvoert. Vervolgens vertrok een kleine processie naar de achtertuin van SYB om daar het bananenboomblad in een precies op maat gemaakt graf ter aarde te stellen.
Net als alle andere planten hebben bomen geen stem, maar komen ze onverwacht tot leven wanneer je ze doorzaagt. Dan kunnen ze het oorverdovend uitschreeuwen tussen leven en dood. Bjarland en Duvekot laten in SYB zien dat het vooral de dood is die ons kan wijzen op een levende aanwezigheid. Het is deze spanning tussen dood en levend, tussen object en subject die op natuurlijke wijze is uitgespeeld in deze residentie. Hierdoor raakt de presentatie in SYB ook aan de veel groter en urgente kwestie van hoe wij natuur begrijpen in relatie tot onszelf. Het werk van Bjarland en Duvekot dwingt eigenlijk, in uiterste vormen, tot een gelijksoortig inzicht. Beide kunstenaars wijzen ons op een ongrijpbaarheid van de natuur, op het inzicht – hier gevat in de woorden van Timothy Morton – dat “natuur inhangt tussen het goddelijke en het materiële. Verre van in zichzelf “natuurlijk” te zijn, zweeft natuur over de dingen als een geest. Het laat zich niet fixeren in de vele zaken die het oproept. Natuur bevindt zich dus op hetzelfde terrein als “het subject,” een wezen dat in het hele universum op zoek gaat naar de eigen reflectie, om deze nooit te vinden.” Door ons dramatisch te wijzen op de aanwezigheid van een subjectieve natuur laten Duvekot en Bjarland zien dat wij veel stille medebewoners niet serieus genoeg nemen. Deze opmerkzaamheid bevat een potentieel politiek bewustzijn: waarin niet-menselijke entiteiten ook een stem kunnen krijgen. Bruno Latour beschrijft in zijn Politics of Nature hoe een halsstarrige fixatie op de mens als enig sprekend subject een werkelijke democratie in de weg staat. Volgens Latour “verdienen nietmensen veel beter dan eeuwig en altijd de onwaardige, wat vulgaire rol te spelen van het object op het grote podium per natuur.” Het werk van Duvekot en Bjarland in SYB draagt bij aan het scheppen van een realiteit die nodig is om plant en mens, subject en object samen te denken: aan een wereld waarin natuur niet enkel gedefinieerd wordt in oppositie tot ons bestaan. Een wezenlijk bewustzijn van de plantenwereld herbergt zo de politieke belofte van een wereld waarin planten uiteindelijk een stem krijgen. Waarschijnlijk zullen we ze nooit horen zingen, maar laten we ze in ieder geval te woord staan.