18 juni t/m 27 juli 2008

GIEBELEND HET BOS IN

Recensie door Maarten Steenhagen

De tegenstelling tussen natuur en cultuur is een van de meest fundamentele scheidingen die we ons kunnen voorstellen. Bedenk, ons idee van wat de mens is rust erop. Wij zijn geen dieren en we leven niet in holen; we omgeven ons het liefst met luxe, stadse drukte en vertier. Maar toch, ooit waren we wél beesten, en zochten we beschutting in grotten. We struinden door bossen op zoek naar voedsel, of later naar hout voor vuur. Als we denken over deze oergeschiedenissen en inzien dat in de tegenstelling natuur-cultuur het één het ander heeft voortgebracht, dan lijkt een strikte scheiding tussen beide wat al te gekunsteld.

Maar als de culturele mens dan voortkomt uit de natuur, waar zit dan de overgang? En, spannender nog, kunnen we ooit weer terug? Graag denken we dat het mogelijk is, al is het maar voor eventjes. Door ons bijvoorbeeld afzijdig te houden van de steeds verder vooruitstrevende techniek, of simpelweg door wat extra plantjes bij te zetten op de werkplek. De primitieve mens schuilt immers nog in ons allemaal. In haar fotowerken en installaties fantaseert Emmeline de Mooij openlijk over hoe dergelijke toenaderingen tot de natuur vorm zouden kunnen krijgen, en hoe ver ze kunnen gaan. Kunsthuis SYB vroeg de kunstenaar een periode in Beetsterzwaag te komen werken.

Zo veel als De Mooij zoekende is naar de oorspronkelijkheid van het primitieve, zo standvastig is ze in haar werk zelf. In de zes jaar sinds haar afstuderen heeft ze zich een duidelijke werkrichting eigen gemaakt. Haar arsenaal aan te gebruiken materialen, vaak uiteenlopend van organische producten zoals takken, bladeren en jute tot  verpakkingsmateriaal, vodden en flessen, doet weliswaar arte povera-achtig aan, maar in tegenstelling tot deze ‘arme’ kunst uit de jaren zeventig hebben ze in De Mooij’s handen méér dan alleen een sculpturale waarde. In plaats van museale presentaties waarin zulke krakkemikkige media worden geësthetiseerd tot hoge kunst, blijft het bij De Mooij allemaal dichter bij de grond.

Bijna al het ruimtelijk werk dat De Mooij maakt kent een centrale plaats toe aan het onbeschermde lichaam en de primitieve omkledingen die hiervoor te bedenken zijn. Vaak zijn het tenten of kampementen, waarin ze al dan niet zelf verblijft. Dit laatste resulteert soms in performances. Zo werkte ze achter een winkelvitrine in de Amsterdamse Bilderdijkstraat:  in de keurig witte kunstruimte verzamelde De Mooij grote flessen waarin ze planten kweekte, en bouwde ze een oerhut van bladgroen, mos en takken. Soms was ze ‘thuis’, en konden voorbijgangers haar in de weer zien. Ze las er, probeerde met stokjes vuur te maken, of at een banaan.

Ook in haar foto’s, die ze alleen of in samenwerking met fotografen maakt, steekt de plaats van het lichaam in de natuur voortdurend de kop op. Het zijn beelden van de mens, zichzelf voortdurend omringend met van alles dat hij vinden kan. Bladeren, takken, maar ook verpakkingen, oude kleding en tasjes, zakjes en andere frummels. In De Mooij’s foto’s is dit vaak het enige dat de lichamen nog om het lijf hebben, verder zijn ze naakt.

Tijdens haar werkperiode in Kunsthuis SYB gebruikt De Mooij de ruimte die haar ter beschikking staat vooral als werkplaats en uitvalsbasis. Ze heeft deze omgeving minder nodig als inspiratiebron; die vindt ze buiten wel, en bij zichzelf. Andere invloeden spelen echter ook mee: diverse collega’s werden uitgenodigd mee te denken en te werken. Zo resulteerde de samenwerking met Hans Bouman in een essay over de rol van de dood in vroegere en huidige samenlevingen. Met Melanie Bonajo, die in haar werk eenzelfde beeldtaal hanteert, voerde ze veel rituele handelingen in de bossen uit. Anthony Kleinepier bouwde in SYB een vogelachtige tooi. Op video vastgelegd zien we hem al rennend door de velden, de vleugels van het hoofddeksel slaan met iedere stap op en neer. De groep produceerde gezamenlijk ook nog eens een aanzienlijke reeks maskers die af en toe in de foto’s opduiken.

De objecten die in het kunsthuis te zien zijn, blijven vooral rekwisiet en missen de kracht om op zichzelf te staan. Maar het is dan ook vooral het documenteren van bijna rituele performances waar De Mooij zich tijdens haar periode op toelegde, en met succes. Verschillende series zijn ontstaan. Zo is er een reeks foto’s van twee vrouwen die door het bos struinen. Soms met een stapeltje kleren als sprokkelhout in de hand, het hoofd bedekt. Hun tochten lijken te cirkelen rondom één sacraal moment, dat naast fotografisch ook op video is vastgelegd. Smalle kaarsen steken in de vorm van twee menssilhouetten uit de grond, terwijl de twee figuren zich er voorzichtig tussen wurmen. Tussen beide liggen botjes ordelijk uitgestald, en exotisch vreemde maskers worden opgezet.

Nog uitbundiger is de serie rauwgeschoten foto’s van drie personen. Willekeurig worden ze in de middenruimte van het Friese huis geprojecteerd. In allerhande uitdossingen lijkt het drietal de meest vreemde gebruiken te volgen. Verwikkeld in deze zelfbedachte rites liggen hun lijven over elkaar heen, staan halfbloot, uitgedost met stro en vale jaren-tachtigshirtjes fier tussen de bomen, of vormen een bizarre totempaal door op elkaar te klauteren. Een van de gedragen maskers is gemaakt van een oude brommerhelm, en soms hebben ze kaarsjes tussen hun billen. De beelden zijn als het verslag van happenings die het midden houden tussen ruige verkleedpartijtjes en bloedserieus animisme.

Maar wat we zien is geen bloot van primitieve stammen, maar het naakt van naturisten. Met De Mooijs opleiding modevormgeving aan de Amsterdamse Rietveldacademie krijgt deze afwezigheid van kleding een extra dimensie. Het is niet slechts het niet-dragen van kleding, het is het ontbreken ervan. Giebelend zien we dan ook op video vlug nog broeken uitgetrokken worden, en kleren en gympies figureren soms op hoopjes in de hoekjes van de foto’s. Voorzichtig en op blote voeten schuifelen de bleke benen door de prut. De blote vrouwenlijven zijn te net en schoon om echt in de natuur op te gaan.

Soms schieten beelden door in een zweem van meligheid, of zijn ensceneringen te geposeerd. De foto’s zijn op hun best als ze slechts getuigen van een langer durende handeling, waarbij naast alle culturele bagage ook de camera wordt vergeten. Hoe dicht het ook staat bij de natuur, en hoe ver van wat we liefst onder cultuur zouden willen verstaan, dergelijke fundamentele scheidingen laten zich niet zomaar opheffen. Het werk van De Mooij toont hoe we zelfs in de meest basale omgang met de wereld haar nog cultiveren, er betekenis aan geven. In haar essay merkt ze dan ook op dat we altijd een cultuur nodig zullen hebben om onze ervaringen in uit te drukken. Deze constatering snijdt hout, niet alleen voor het overbrengen aan anderen, maar evenzogoed voor jezelf. Elk verlangen naar natuur is slechts mogelijk dankzij een verwijderd zijn ervan. Erin opgaan zou betekenen dat je ophoudt te bestaan.

THE PRIMITIVE BREAKTHROUGH
Emmeline de Mooij
Projectperiode 18 juni t/m 27 juli 2008

Deze recensie werd geschreven in het kader van het recensentenprogramma van SYB. De recensie mag rechtenvrij worden gepubliceerd mits daartoe vooraf toestemming is verleend door SYB.

Dit project wordt mede gefinancierd door de Mondriaanstichting en de Provincie Fryslân.

Meer informatie:
www.emmelinedemooij.com