2 november t/m 4 december 2005
BRASSICA NOVA
Recensie door Elmar Kuiper
In Brassica Nova (‘nieuwe kool’) heeft Menno Vinke zich laten inspireren door het Middeleeuwse schilderij ‘De backer van Eecklo.’ Op het schilderij is te zien hoe mensen naar de bakkerij komen om een kool op hun romp te laten zetten. Het publiek wekt dit surrealistisch tafereel weer tot leven. In hun gedachten moet dit stokoude schilderij weer een kloppend hart krijgen. Een mooi uitgangspunt. Maar moet er niet driftig research gedaan worden? Weet het publiek wát ze tot leven wekken? Kunnen ze iets tot leven wekken als ze het verhaal niet kennen? Kan deze performance überhaupt los gezien worden van de smakelijke legende over de bakker van Eeklo?
Vast wel. Een performance moet op eigen benen kunnen staan. Belangrijker vraag is: maakt de performance iets los bij het publiek, raakt het ze tot op het bot of ontlokt hetgeen geboden wordt slechts een flauwe glimlach.
Syb is opgedeeld in verschillende vertrekken, ‘afdelingen.’ Deze zijn gescheiden van elkaar. Eén grote scheidingswand (van oude houten pallets) deelt de ruimte in tweeën. Het voorste vertrek is een kolenwinkeltje. Op een voetstukje van hout staan kolen als groene trofeeën uitgestald. Groentesculpturen zijn het, hoofden zonder ogen, neus en oren. Ze ruiken wat zoetig. Mogelijk worden ze verkocht worden aan potentiële klanten. Bij binnenkomst zie ik dat een handjevol ‘klanten’ geduldig op een bankje zitten te wachten. Er worden enkele opmerkingen gemaakt. Driftig noteer ik ze in m’n schrift, zoals: ‘luguber hoor’, ‘wat een kolenkoppen’ en, de mooiste, ‘sa’k der ogen optekene, dan kenne se uut hun kop kieke, hun koalenkop.’
Achter de wand hoor je af en toe onbestemde geluiden. Dan komt plotseling één van de performers, via een wanddeurtje, in het winkeltje en richt zich dan tot één persoon. Hij maakt indringend oogcontact, tilt de wenkbrauw op, dwingt met z’n ogen, pakt een kool, bestudeert deze en laat die kool op de toonbank rondtollen. Daarna haalt hij de buitenste bladeren eraf, pelt als het ware de huid van die kool en laat die kool pardoes op de grond vallen. Richt z’n blik vervolgens op de kolenwand, zegt ‘deze’ en haalt een (grote) kool van het voetstukje. (De kool blijkt vast te zitten aan een lange schroef.) Neemt die persoon dan, via een rechter deurtje, mee naar het achtervertrek.
Een overrompelend begin van deze performance. Spanning wordt opgebouwd, je voelt je enigszins ongemakkelijk door het rigide gedrag van deze rasperformer. Het geconcentreerde, fysieke en zintuiglijke spel maakt op mij meteen veel indruk. Hij weet de suggestie op te wekken dat er iets belangrijks gaat gebeuren. Maar ook dat er een programma afgewerkt dient te worden. Uiteraard wil je als klant geen spelbreker zijn, doe je braaf mee om de performer te gerieven. Déze althans. Hij straalt ook een bepaald fanatisme uit, alsof hij een missie moet volbrengen.
Gelaten wacht ik m’n beurt af. Eigenlijk wil ik helemaal niet weten wat er gebeurt in het achtervertrek. De ‘klanten’ op het bankje naast me beginnen zich nu toch wat ongemakkelijk te voelen en worden een beetje balorig. Ze besluiten hun beurt niet af te wachten en vertellen me dat ze een kroeg in duiken. Als ik zin heb moet ik maar even langs komen. Ik bedank vriendelijk. Een vrouw in het gezelschap wenst me nog succes toe.
Als ik samen met kool + rasperformer de ruimte achter de pallets betreedt, valt het oog meteen op een enorme ruif met kolen. Als voer voor mensendieren? Allerlei malle associaties krijg ik bij het zien van die ruif. Vluchtig ontwaar ik in een hoek een andere performer die, gezeten op een stoel en met een stoffig jasje aan, iets onbeduidends zit te doen. Bezaaid met kolenbladeren is de bodem. Mensen vervellen, schilfers huid bedekken de aarde. Een louteringsproces? Ik laat het maar over me heen komen. De performer buigt zich voorover, gebruikt z’n handen als bezem, veegt de bladeren aan de kant. Er is nu een paadje waarover ik lopen kan. Hij nodigt me uit, maakt via een simpel handgebaar duidelijk dat hij mijn kool wil hebben. Pakt het stuk groente vast alsof hij m’n hoofd in z’n handen houdt. Gooit vervolgens de kool terug naar mij. Dit procédé herhaalt zich enkele malen, alsof we een lullig potje handballen, totdat de performer een aanval van waanzin krijgt. Hij valt op de grond blijft een minuutje molenwieken met armen en benen. Het kabbelende karakter waarin de performance dreigt te raken wordt op het juiste moment even krachtig onderbroken door dit bizarre ritueel. Vervolgens boort hij met een langwerpige, gevaarlijk uitziend apparaat (een holle boor) een pijpje weefsel uit de kool, door middel van een boorbioptie. Alsof een stukje van m’n hersenen voor onderzoek weg moet, onderzocht moet worden door de patholoog-anatoom.
Volgens de legende zou je bij de bakker van Eeklo terecht kunnen als je hoofd je niet beviel. Je hoofd werd dan afgehakt en zolang vervangen door een kool terwijl het hoofd herbakken werd.
Geheel bij zinnen gekomen neemt de performer me mee naar een andere ‘afdeling.’ Ik neem plaats in een soort kano, die verticaal staat opgesteld. Via een krakend mechaniek kantelt het gevaarte. Het voelt even alsof ik in een lijkkist lig, bloed suist door m’n slapen en ik ben een paar tellen van de wereld, maar snel daarna begin ik me toch wat in die lange kuip te vervelen. Lig in horizontale positie maar te wachten op de terugreis. Het liefste stap ik uit. Ik wil geen spelbreker zijn. Terug naar verticale basispositie dus. Voorspelbaar. Er knaagt iets aan me. Ik zou meer spanning in m’n lijf willen voelen. Ik voer de regie hier niet, ben slechts een participant voor 10 minuten, lever me vrijwillig over aan derden, aan een strak programma, aan een stukje techniek. Maar in die kano, weer onderweg van hemel naar aarde, bedenk ik me dat ik een deugniet mis, die me plaagt door bijvoorbeeld het kantelen te laten stoppen, en me, bij wijze van spreken, even laat zweven tussen hoop en vrees.
Hierna ga ik zitten in een comfortabele stoel, in een kleine, afgeschermde, ronde ruimte en zie dat die stoel bevestigd is aan een soort liftmechaniek. Straks weer de voetjes van de vloer. Voorspelbaar. Op een scherm, frontaal voor me, zie ik een schilderij waarop een keurige man met bolhoed staat afgebeeld. Zijn hoofd is echter een kolenkop. Hij ziet me niet, ik kan mezelf ook niet in de ogen kijken. Ik ga de lucht in. Ik wil niet denken aan dat Middeleeuwse schilderij. Ik wil niet meer denken. Ik denk niet meer.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik helemaal tot rust kom. De spanning die ik toch even voelde bij binnenkomst en tijdens het beschreven ritueel met de kool, heeft plaatsgemaakt voor aangename kalmte. Syb is een kuuroord waar kwakzalvers het beste met je voor hebben. Onderga ik toch een soort behandeling? Dat zou deze performance, die me wat begint te vervelen, plotseling in een ander perspectief plaatsen. Mensen worden door de behandeling wellicht van hun kwalen verlost! Dit is ervaringskunst optima forma. Het draait om mij, nergens anders om. Ik ben het centrum van alle gebeurtenissen! Hetgeen bevestigd wordt door een andere performer (de patholoog-anatoom?) die me uitnodigt plaats te nemen op een hoge, houten stoel. Ik herinner me aanmerkelijk minder van dit gedeelte van de performance. Maakt het onderdeel uit van de behandeling? Dit herinner ik me nog: de performer in z’n stoffige jasje biedt me een glas water aan en geeft me vervolgens een leeg glas. Hij laat me de resultaten van de biopsie (=proefuitsnijding) zien. Ik mag één groen stukje weefsel uitkiezen. Het zieke stukje uit m’n geest wordt op een houten plankje gespijkerd. Bij de weefsels van andere participanten.
De deur in de wand gaat open en ik sta weer in het voorvertrek. Beduusd stap ik in de auto en breek me thuis het hoofd wat ik van deze performance moet vinden.
Een totaalindruk geven? Een overrompelend begin… smoort halverwege in goede bedoelingen… het kabbelt te braaf… enigszins voorspelbaar… kunst moet niet veilig zijn… Toch fascineert me het programmatische karakter van deze performance en het stoïcijnse gedrag van de performers. Er moet iets volbracht worden. Op een bedeesde, rustige wijze. Graag wil ik geloven dat ik genezen ben…
BRASSICA NOVA
Menno Vinke
Projectperiode 2 november t/m 4 december 2005
Deze recensie werd geschreven in het kader van het recensentenprogramma van SYB. De recensie mag rechtenvrij worden gepubliceerd mits daartoe vooraf toestemming is verleend door SYB.
Dit project wordt mede gefinancierd door de Mondriaanstichting en de Provincie Fryslân.