15 juli t/m 20 juni 2015
More and more fond of dreams and descriptions
Recensie door Anne Marijn Voorhorst
Een meisje van 8 jaar houdt haar arm in een lauwe Hitlergroet omhoog. Make-up op haar gezicht, de moeder richt een camera op haar. Het meisje balanceert op een boomstronk. Aan de rand van het bos in Beetsterzwaag vieren kinderen een verjaardag. Achter hen het meer dat gebruikt wordt door de plaatselijke schaatsclub; ‘White lake’ genoemd door Edward Clydesdale Thomson, Sjoerd Westbroek en Frans-Willem Korsten.
Van 15 mei t/m 21 juni verbleven de kunstenaars in Kunsthuis SYB. Tijdens hun achtjarige vriendschap ontstond het idee om samen te werken. Na voornamelijk communicatie via mail – teksten, afbeeldingen, werken pingpongend om elkaar scherp te houden – ontmoetten de drie elkaar in SYB. As the lake said to the boat is het eindproduct van deze samenwerking.
In het drukbezochte kunstweekend van Beetsterzwaag wordt de film vertoond in de verduisterde expositieruimte van SYB. Aan de Hoofdstraat drentelen mensen galeries in en uit, langs schilderijen van koeien, beelden van paarden. Een buste met kleurige versieringen die bezoekers moet trekken staat voor de VVV. En voor SYB: een wapperend zwart gordijn dat heel wat voorbijgangers doet twijfelen of ze wel welkom zijn.
De film begint met een monoloog. De tekst is wat cynisch van toon. Maar deze biedt, als je je iets losweekt van de betekenis en je op de zorgvuldig achter elkaar geplaatste klanken richt, ook toegang tot een dromerige wereld:
“Fast time turned into slow time on the basis of a wallet (can’t buy you love but can buy you silence), or slow time turned into fast time on the basis of a machine. They love things like resorts, residences, roller skates, mountain bikes in flat flatland, four wheel drives on seven lane highways. Hurray.”
Overalls aan de waslijn die wapperen alsof ze bezield zijn. Stokken die in de grond porren en handen die door helder water vegen. Er wervelt zand op van de bodem van het meer. De beelden contrasteren enigszins met de hardheid van de tekst, maar samen vormen tekst en beeld een overtuigend ritme en eensgezind rollen zij het landschap rondom Beetsterzwaag door.
We volgen twee karakters, uitgebeeld door Thomson en Westbroek, die zich in opvallende kostuums gehuld hebben. De eerste trekt de aandacht door zijn absurditeit: een camouflagepak met bladvormige uitsteeksels en bruin/groene bladerprint. Thomson beweegt zich hierin door zijn omgeving, die varieert van bos, grasveld tot de bus. Westbroek heeft zich gehuld in een gele regencape waarin hij als een verkeersagent signalen maakt met zijn armen.
Dan wordt de soepel stromende monoloog onderbroken door een staccato discussie tussen de drie mannen. Onderwerp is het camouflagepak, dat Thomson meegebracht heeft. Ze vragen zich af wat ze ermee moeten, het lijkt een obstakel voor ze te zijn. Dan weer zien ze het ‘paraderen in het pak’ zelf als een metafoor voor het ‘paraderen met filosofische kennis’, waarvan Westbroek beschuldigd wordt.
De dialoog zet de toeschouwer op een behoorlijke afstand, zeker degenen zonder een stevige theoretische achtergrond en voldoende kennis van het Engels van de welbespraakte mannen. Een afstand die niet erg makkelijk wordt teruggewonnen door de beelden van het klimmen in bomen, of het opstapelen van boomstronken. Even vraag ik me af of deze discussie is ingezet als rechtvaardiging voor het gebruik van het pak.
Hoe verhouden we ons tot onze omgeving? In het werk onderzoeken de kunstenaars de fysieke verhouding: blote voeten die door het zand en de modder lopen, zowel als de economische verhouding die we met de natuur hebben, waarnaar de krachtige monoloog verwijst:
“They thought they could empty a lake and fill it again. But it was their debris at the bottom that made them do it. Their own waste made them work. They had to scrape it from the bottom of the lake, collect it, transport it, and throw it away someplace else and there the waste would need to be covered up and when it was covered up it started to produce gas, so now people had to work away the gas, or everything would get overheated, and when it got overheated still they had to start thinking of cooling things down. Which brought them back to the lake; a lake inhabited by toads and frogs and dogs and what have you.”
De kunstenaars verkennen het speelveld tussen ‘afstand nemen’ en ‘het opgaan in’; in dit geval in de natuur en omgeving van Beetsterzwaag. In de film ontmoeten de twee uitersten elkaar in golfbewegingen, de tekst wendt zich af van het beeld, haalt het in, spreekt het tegen.
Deze beweging komt voort uit de werkmethode van het drietal; meerdere malen per dag trokken ze er op uit met hun camera om nieuwe beelden te schieten. In SYB bekeken en analyseerden ze het materiaal, om er nog eens op te reageren.
Dit proces heeft gezorgd voor een ritmisch geheel, dat versterkt wordt door de geluiden van getrommel op een wateroppervlak, gerasp op natuurlijke materialen.
De discussie stopt. De klanken hebben de overhand in het derde en laatste deel van de film. Op een dressuurbaan voor paarden rennen de mannen rondjes, terwijl ze elkaar filmen en de camera aan elkaar doorgeven. De uitputting die in de monoloog te horen was, zien we nu terug in de bezwete gezichten en het intensieve ademen. Korsten draagt een pen in de borstzak van zijn shirt, Westbroek heeft wederom de gele regencape aan en Thomson het camouflagepak waarin hij nog het meest doet denken aan een egel wiens stekels volgeladen zijn met bladeren.
De ritmiek van de muziek valt nu een enkele keer samen met de rennende benen, of het zwieren van de camera langs de blauwe lucht en de struiken.
“I have grown weary of statements. Weary of statements and more and more fond of dreams and descriptions.”
Wat de film stroef maakt is de rigide onderverdeling van begin, midden, eind. Wat als de discussie, de kritische houding zich meer had vermengd met de stilte van het rennen, of het poëtische meanderen van de monoloog? Precies zoals het kat-en-muis-spel dat het beeld en de tekst wel met elkaar aangaan. Elkaar afstoten, elkaar inhalen, af en toe samenvallen.
Dat de discussie, net als de monoloog, door henzelf geschreven is en vervolgens nagespeeld, is nauwelijks op te merken. Het resultaat klinkt zo realistisch, dat ik me afvraag wat de toevoeging is van het ensceneren. Hadden de kunstenaars simpelweg teveel te vertellen, waardoor het werk zichzelf op sommige momenten wat uitvlakt?
De film bevat verschillende verwijzingen naar bekende kunstwerken. Zo ligt Thomson in het water als Ophelia van John Everett Millais, en slaat het rennen op de dressuurbaan terug op de paarden van Eadweard Muybridge. Is dit ingezet om te bewijzen dat het hier om een kunstfilm gaat? Het maakt het werk hermetisch.
De film voelt aan als een stevig gezamenlijk werk, waarin het prettig is dat er geen duidelijke individuen meer zijn terug te vinden. Het is duidelijk dat de drie vrienden goed op elkaar zijn ingespeeld.
Het ritme dat wordt opgeroepen door het samenspel van beeld, geluid en tekst, maakt van de film een poëtisch geheel. Het dompelt je onder in het door de kunstenaars gecreëerde universum, dat zich schuil houdt in de omgeving van Beetsterzwaag.