1 t/m 3 juli 2016

De schat van Opsterland

Interview door Agnes Winter

De schat van Opsterland.

Op zaterdag 2 juli 2016 werd een bijzonder, nieuw streekproduct gepresenteerd bij Kunsthuis SYB: de Beestachtige Schat of Beastige Skat. Dit zilveren doosje in de vorm van een Fries woudboontje, voorzien van een inscriptie en omhuld door een zacht mollenvelletje, werd in de voorafgaande maanden onder leiding van kunstenaar Wapke Feenstra door tien lokale bewoners ontwikkeld. In april 2016 was zij resident bij Kunsthuis SYB en verdiepte zich toen samen met de groep Opsterlanders in de geschiedenis en identiteit van de streek om deze vervolgens tot uitdrukking te brengen in een nieuwe creatie. Het product maakt deel uit van de International Village Shop, een project van Myvillages, waarin speciaal ontwikkelde streekproducten van over de hele wereld worden gepresenteerd. Ik sprak met enkele deelnemers over het collectieve, creatieve proces wat aan de Beestachtige Schat vooraf ging; en met Wapke Feenstra over de International Village Shop en Myvillages, het kunstenaarscollectief dat zij in 2003 samen met Katrin Böhm (DE/GB) en Antje Schiffers (DE) begon.

De Beestachtige Schat.

Feenstra was naar Beetsterzwaag gekomen met een duidelijk doel: het ontwikkelen van een nieuw streekproduct voor de gemeente Opsterland in het kader van de International Village Shop. Dit grootschalige kunstproject werd in 2006 door Myvillages opgezet en behelst inmiddels tientallen tijdelijke en permanente winkeltjes waarin streekgebonden producten over de verhalen en mensen van een dorp of streek spreken. Onder de noemer New Village Goods ontwikkelden Feenstra en haar collega’s samen met mensen uit verschillende regio’s over de wereld producten die op een bijzondere manier ingaan op de lokale cultuur en geschiedenis.

In Beetsterzwaag deed ze dit samen met een groep geïnteresseerden: van boer tot goudsmid en fotograaf tot schilder, allen met verschillende achtergronden doch overeenkomstige Friese wortels. De eerste bijeenkomsten bestonden uit brainstormsessies. De vraag was welke verhalen en zaken nou typerend voor Opsterland zijn? Er kwamen vele anekdotes voorbij en de sessies gingen vaak tot laat ’s avonds door – onder het genot van een biertje en een stuk zelfgemaakte kaas. Mythes die van generatie op generatie zijn overgeleverd. Over legendarische figuren, de omliggende wilde natuur en hoe het er vroeger in Opsterland aan toe ging. Zoals die over dokter Tonckens in Beetsterzwaag. Hij zou op dubieuze wijze een kapitaal hebben geërfd van de patriciërsfamilie Van Teyens. Deze schat verstopte hij in zijn tuin of in de Beetsterzwaagse bossen, om deze vervolgens nooit meer terug te vinden. Wellicht dat deze schat ooit nog boven water komt.

Ook werd er gesproken over de omgeving van Beetsterzwaag en de wouden die het landschap bepalen. In deze bossen leven vele wilde dieren en het jagen en stropen was vooral vroeger een gebruikelijke bezigheid. Het stropen van wilde dieren als reeën, konijnen en fazanten was illustratief voor de mentaliteit van de streek: hard en eigengereid. Een ander aspect dat collectief naar voren werd gebracht was het sterke contrast tussen arm en rijk – eveneens een belangrijk kenmerk van Opsterland. Vroeger maakten de grote hereboeren en landheren hier de dienst uit. Zij verrijkten zich door land op te kopen en turf te (laten) winnen. Deze rijkdom is nu nog af te lezen aan de statige panden en aangelegde tuinen en parken van Beetsterzwaag. Tegelijkertijd bestond een groot deel van de bevolking uit arme arbeiders die voor een hongerloon op het land werkten en daar veen afgroeven.

Tijdens die eerste bijeenkomsten was het voor de deelnemers nog wat aftasten. Wat werd er van hen verwacht en waar moesten al deze losse ideeën en verhalen toe leiden? Zo vond Douwe van der Velde, de goud- en zilversmid die naast Kunsthuis SYB aan de Hoofdstraat woont, de eerste bijeenkomst wat warrig. ‘Er werden zoveel ideeën heen en weer gegooid, waarvan je denkt: wat moeten we ermee? Ik dacht eerst ‘dit wordt niks’, maar na een aantal sessies begon het toch maar mooi te groeien.’ Ook beeldend kunstenaar Wietske Lycklama à Nijeholt wist niet zo goed wat ze van de eerste ontmoetingen moest vinden, maar ziet nu in dat ze essentieel waren voor het proces. ‘Alles is nodig geweest. Terwijl ik dacht dat er niks gebeurde, zijn die gesprekken zo belangrijk geweest. Alles kwam uiteindelijk terug in het product.’ Juist door meerdere keren samen te komen, met een kop soep of oranjekoek, wist Feenstra een open omgeving te creëren waarin iedereen elkaar steeds beter leerde kennen, vertrouwen en daardoor creatief durfde te zijn. ‘Wat ik bijzonder vond aan dit project was hoe Wapke ons wist te verbinden en daardoor zoveel uit mensen wist te krijgen’, vertelt Rinske Sieswerda, die samen met Van der Velde de naastgelegen goudsmidse runt.

Naast het vertellen van verhalen moest er ook worden nagedacht over de vorm die het product zou kunnen krijgen. Hoe kon het Opsterlandse karakter tot uitdrukking komen in iets wat mensen zouden willen hebben? Vele vormen en materialen passeerden de revue. Een daarvan was been, dat vroeger als materiaal diende voor sieraden en gebruiksvoorwerpen; en daarmee zowel door de rijke als arme bevolking werd gebruikt. Na vele sessies waarin het onthullen en bewaren van lokale verhalen centraal stond, kwam uiteindelijk het idee naar voren om een voorwerp te maken waarin iets bewaard kan worden. Een object waarmee datgene wat dierbaar is gekoesterd en beschermd kan worden. Inspiratie werd gevonden in de zilveren bewaardoosjes die Feenstra in het lokale museum vond. In deze doosjes die vaak gegraveerd waren met voorstellingen en verhalen, bewaarden de gegoede bevolking bijvoorbeeld hun exotische nootmuskaat.

De vorm van dit doosje werd gevonden in een typisch lokaal product: het woudboontje of wâldbeantsje. Dit boontje groeit in de Friese wouden en diende vroeger als armeluis voedsel. Tegenwoordig vindt deze gele boon gretig aftrek bij de meest chique restaurants van de regio. Al snel was duidelijk dat het doosje de vorm moest krijgen van dit boontje, uitvergroot zodat het precies in een handpalm past. Van der Velde printte een 3D model van het boontje in zijn werkplaats, welke hij vervolgens tot een gipsen mal maakte waarin het zilveren doosje kon worden gegoten. In het doosje werd een regel gegraveerd uit de liefdesbrief die Lycklama à Nijeholt speciaal voor de nieuwe eigenaar schreef: ‘Koester en omarm mij in je handen en ik zal goed voor je zijn’. Voor deze brief liet zij zich inspireren door de vele verhalen die in het proces voorbij waren gekomen. Verwijzend naar de natuur van Opsterland en de traditie van het jagen, werd dit kostbare doosje ingepakt in een mollenvelletje, die geregen met een lichtroze draadje een buideltje vormt.

Ondertussen maakte Durk van der Schroor (uit Beetsterzwaag) van een oud koffertje een vitrine met daarin door hem geteelde woudboontjes. Hierin kan het doosje worden gepresenteerd en op reis: naar volgende manifestaties van de International Village Shop. Het nieuwe product, dat de naam De Beestachtige Schat kreeg, wordt daarmee volledig in de regio geproduceerd. Met het geld dat binnenkomt als een Schat wordt verkocht kan steeds een nieuw exemplaar worden vervaardigd. Tijdens het kunstweekend in Beetsterzwaag (op 2 en 3 juli) werd het nieuwe streekproduct gepresenteerd aan het publiek.

Wat de Opsterlandse deelnemers het meest bijzondere aan het project vonden was het collectieve, creatieve proces dat eraan vooraf ging. Sieswerda: ‘Dit project ging om zoveel meer dan het product alleen. Het ging ook om hoe we als groep dichter bij elkaar zijn gekomen en hoe Wapke ons wist te verbinden. In het begin voelde ik me er niet zo bij passen, omdat Douwe en ik meer doeners zijn. Maar we hebben ons allemaal verdiept in de gemeente en dat heeft mij verrijkt. Het heeft me erg laten nadenken over waar ik eigenlijk woon. Ik werd me bewust van mijn omgeving.’ Ook Lycklama à Nijeholt vond het werken binnen een groep bijzonder: ‘Toen we voor het eerst bij elkaar kwamen waren we toch wel een groep einzelgängers met ieder zijn eigen ideeën en nukken. Dan moet je je wel openstellen voor anderen, waardoor er uiteindelijk iets hechts en dierbaars ontstaat. Dat daar dan ook nog een product uit voortkomt waarin alles zo mooi samenkomt, vind ik subliem.’

International Village Shop.

De Beestachtige Schat uit het Opsterland is nu één van de vele producten die is opgenomen in de International Village Shop. In het najaar van 2016 reisde het streekproduct verder naar Leipzig, waar het deel zal uitmaakt van de grote overzichtstentoonstelling The International Village Show van Myvillages in de Galerie für Zeitgenössische Kunst.

De International Village Shop werd in 2006 in het leven geroepen door Myvillages, het kunstenaarscollectief dat Feenstra samen met Kathrin Böhm (DE/GB) en Antje Schiffers (DE) in 2003 oprichtte. Gezamenlijk leggen zij de focus op het platteland als een ruimte voor culturele productie. Sinds hun oprichting hebben ze vele projecten gedaan, die variëren van kleine, informele presentaties tot grote participatieve projecten, tentoonstellingen en publicaties.

Agnes Winter: Wat was voor jullie de aanleiding om Myvillages op te richten?

Wapke Feenstra: ‘Ik kende Kathrin als sinds 1993. We hadden veel gepraat over het feit dat we allebei in een boerendorp zijn opgegroeid en dat er in de kunstwereld eigenlijk weinig ruimte of aandacht was voor een dergelijke achtergrond. We bedachten om zelf een project te gaan doen in een dorp en daar een kunstinstituut aan te verbinden. Inmiddels was Antje ook in beeld. Kathrin had Antje in Mexico ontmoet, zij woonde daar toen in een dorp en kwam net als wij oorspronkelijk ook uit een kleine, rurale gemeenschap. Maar we merkten dat het project niet lukte, niemand was geïnteresseerd. Ze wilden wel met ons werken, maar niet met het onderwerp ‘dorp’ of ‘platteland’. Rond het millennium stond alles wat urban was hoog op de agenda. De jaren negentig was de tijd waarin interactieve en performatieve kunst was ontstaan, zoals relational aesthetics, waarbij vaak stedelijke groepen betrokken werden. Toen besloten we zelf de focus te bepalen en onze eigen projecten op te zetten.’

Ze begonnen vanuit zichzelf en hun eigen achtergrond. Eerst door elkaar hun eigen dorpen te laten zien. Tijdens de eerste publieke presentatie, in Antje’s geboortedorp Heiligendorf (DE) boden ze producten aan uit de streek waar ze waren opgegroeid. Zo serveerde Feenstra Friese nagelkaas en paardenmelk zoals die op haar zusters’ boerderij gemolken werd. De verslagen van het bezoek aan de drie dorpen plaatsten ze op hun website, ze richtten een vereniging op en Myvillages was een feit. Na de eerste projecten zelf opgezet te hebben, werden ze vanaf 2005 ook voor tentoonstellingen uitgenodigd. Vanaf 2007 kwam de vaart er in en inmiddels heeft Myvillages vele projecten gedaan over de hele wereld. In deze projecten betrekken de kunstenaars vaak de lokale bevolking in het creatieve proces: een zoektocht naar lokale verhalen en de specifieke resources en vaardigheden die er in een streek aanwezig zijn.

AW: Waarom kozen jullie als onderwerp voor het platteland en het dorp?

WF: ‘Als ik ergens op het platteland kom, komen er vragen in mij op die mij nieuwsgierig maken. Ik merk dat ik zoveel plattelandsgenen heb, dat ik daarin ook een gesprekspartner kan zijn, dat ik bijvoorbeeld iets kan vertellen over hoe de dingen bij ons gaan. Er zijn zoveel dingen die mij interesseren aan dat landschap en platteland. Bijvoorbeeld hoe we van goederen worden voorzien, waar wij allemaal afhankelijk van zijn. Of het nadenken over netwerken en sociale verhoudingen. In een dorp heb je een hele duidelijke structuur waarin je bent opgegroeid, die structuren herken je ook in andere dorpen. Dat zijn toch andere manieren van communiceren dan in de stad. Ik heb hele goede vrienden, waarmee ik al 40 jaar bevriend ben, die in een stad zijn opgegroeid, maar ik merk gewoon dat de manier van omgaan in een dorp bij mij en ook bij Antje en Kathrin anders is. Je hebt geleerd dat er een bepaalde gedeelde zorg en ook verplichtingen naar elkaar zijn, het zijn ongeschreven regels die je vaak automatisch aanvoelt, ook als je in een ander dorp bent.’

AW: In 2006 begonnen jullie met de International Village Shop, waarin lokale producten werden gepresenteerd die spreken van de identiteit van een streek. Daarnaast hebben jullie op verschillende plekken in de wereld samen met de lokale bewoners nieuwe streekproducten gemaakt, die tevens te koop zijn in de International Village Shop. Hoe kwamen jullie tot de beslissing om een winkel op te richten?

WF: ‘Winkeltje spelen kent iedereen, hoe je je moet gedragen als klant of achter een toonbank, het is eigenlijk een vorm waar iedereen bekend mee is. Bovendien is verkopen ook een communicatiemiddel. Het gaat over waarde, je hebt het over iets dat gemaakt is. Het is een heel directe dialoog over het product, die voor iedereen begrijpelijk is. Als iemand de winkel binnenkomt en zegt ‘ik vind dit heel duur’ of ‘ ik heb daar niks mee’, dan kun je daar op ingaan. Het zijn in die zin, naast verkoopproducten, vooral communicatie artefacten.’

AW: Werkten jullie vanaf het begin af aan met participatieprojecten?

WF: ‘Ja, participatie kun je het noemen, maar ik maak liever het onderscheid tussen exclusieve en inclusieve kunst. Ik denk dat wij altijd het bottom-up verhaal proberen te vertellen. Wat volgens mij heel belangrijk is, is dat de kunst niet steeds exclusiever wordt. De conceptuele kunst, zoals die in de jaren zestig ontstond, is nu een soort taal geworden die alleen nog om de vorm gaat. Terwijl de ideeën destijds heel erg gingen over het anders met het publiek omgaan, waarbij je niet consumeert, maar produceert met je publiek. Dus ja, als onze kunst onder participatiekunst geschaard wordt, zoals die in de jaren negentig ontstond, dan vind ik dat een beetje dun. Er zit veel meer in, ik vind het gewoon hedendaagse conceptuele kunst. Die idealen die daar in zitten, die je ook bij de Situationisten zag, over dat alledaagse in de kunst brengen, dat zijn dingen die ook nu weer vorm kunnen krijgen. En dat kan in allerlei werelden, dat kan ook in een stadswijk. Alleen heb ik persoonlijk iets met het platteland en daar heb ik ook toegang tot, omdat ik er ben opgegroeid.’

AW: Jullie hebben in dorpen over de hele wereld projecten gedaan. Merk je verschil in de manier waarop er over lokale identiteit en het dorp wordt nagedacht op deze verschillende plekken?

WF: ‘Ja, we doen onze projecten ook steeds meer buiten Europa. Daarbij moet het wat mij betreft wel blijven gaan om een uitwisseling en niet om de verwondering over het vreemde. Je leert zoveel over een land op het moment dat je naar het platteland gaat, zoals bijvoorbeeld in Engeland waar je de klassenverschillen veel beter leert begrijpen, zodra je daar ruraal werkt. Maar hoe er op verschillende plekken wordt nagedacht over lokale identiteit is steeds weer anders. Wat wel overeenkomt, is dat je overal mensen vind die daar hele mooie verhalen over kunnen vertellen. Daarbij gaat het altijd weer terug naar de cultuurgeschiedenis en natuurlijke bronnen van een bepaalde plek, ook al komt dat misschien niet altijd expliciet naar voren in de eerste verhalen die ze op tafel leggen. Zoals de cultuurgeschiedenis die hier in Beetsterzwaag aanwezig is, met veel landheren, maar ook een sterke arbeidersbeweging, dan heb je een heel ander verhaal dan in Engeland, waar de grote landheren pachters waren en de arbeidersbewegingen geen kans hadden. Dus een identiteit is verbonden met de lokale verhalen. Het is overal anders, maar je vindt overal mensen die er helemaal induiken, die ook zelf de verhalen goed kunnen vertellen of ze zelf beleefd hebben en dat is heel interessant.’

AW: Met Myvillages hebben jullie het over het dorp en het platteland, maar jullie wonen alle drie in grote steden – namelijk Rotterdam, Londen en Berlijn. Hebben jullie projecten daardoor ook iets nostalgisch?

WF: ‘Als ik individueel een beeld van het platteland zou geven, dan zou het misschien wel nostalgisch worden. Maar ik word door alle samenwerkingen constant door de realiteit gecorrigeerd. Er zit in ons werk wel een bewustzijn van de geschiedenis, een bewustzijn van verandering. Vroeger was tachtig procent van de mensen in dorpen zelf producent: direct op de locatie. Vroeger was de kunstenaar ook een producent in zijn atelier. Dat kleinschalige, dat je heel dicht bij je eigen product zit, dat is misschien wel een beetje nostalgisch. Maar ik denk dat de kunst ook een plek is waar je dat kunt laten zien, samen met de dilemma’s die daarmee gepaard gaan. In ons werk zit ook wel iets utopisch, denk ik. Er zit een hoop in dat aangeeft dat het platteland een culturele bron is die nooit zal opdrogen. Dat zit ook in de kracht van samen iets creëren. Ik weet dat het delen in de kunst nu gelukkig veel meer gebeurt. In de tijd dat ik in opleiding was, was de tendens toch meer dat je je ideeën bij jezelf hield en niet deelde. Exclusiviteit werd erg benadrukt. Dat is niet waar ik denk dat de kracht van kunst zit. Dat zit toch in het samen creëren, samen ideeën delen en het bevragen van je identiteit en die ideeën. Wat is eigenlijk scheppen? Wat is cultuur? Constant die vragen maar weer opwerpen, bij jezelf, maar ze ook bij anderen neerleggen. Dat is wel iets waar ik in geloof. Dat klinkt voor sommige mensen misschien ouderwets, maar ik denk dat het blijft.’

AW: Je zei dat in jullie beginperiode de focus in de kunstwereld en het maatschappelijke debat erg lag op het stedelijke, maar tegenwoordig zie je steeds meer aandacht voor het lokale en het ambachtelijke. Misschien is het platteland wel weer in opkomst?

WF: ‘Nou, ik weet niet of het platteland zelf in opkomst is. Het thema platteland is wel in opkomst, dat merken wij ook wel. Maar wij willen met onze projecten niet vertellen hoe het moet of een ethisch oordeel vellen. Het gaat om het zichtbaar maken, het representeren en het samen definiëren van wat er getoond moet worden. Wij werken bijvoorbeeld ook met boeren van wie we het door hun geproduceerde vlees zelf nooit zouden eten, maar we vinden wel interessant wat daar te zien is. We vinden de dilemma’s van die boer net zo interessant als die van een biologische boer. Daardoor zien sommige mensen het politieke niet zo in ons werk. Terwijl het politieke volgens mij niet zit in dat ik de beste landbouwkundige ga uithangen terwijl ik dat niet ben, maar veel meer in het benadrukken van het platteland. En ook in dat wij drie vrouwen zijn, het platteland is toch heel erg geclaimd door mannen-beelden. Dat zit hem in het ruwe beeld van het plattelandsleven. Het politieke aspect zit ook in het gewoon vertellen van het dagelijkse, zonder oordeel.’

AW: Als je nu terugkijkt, wat vond je dan bijzonder aan deze editie in Beetsterzwaag?

WF: ‘Dat de groep er helemaal voor ging. Er werd doorgedacht over hoe alle kleine dingen bij elkaar konden komen en er werd geen genoegen genomen met minder. Zelf ben ik ook wel zo, ik ben ook van het doorgaan tot het precies goed is. Dat zat ook wel heel erg in de groep, dat vond ik wel leuk. Op een gegeven moment kwamen alle losse onderdelen en verhalen bij elkaar. En dat we bij dit project konden werken met een goudsmid, die het zilveren doosje maakte, was zeer bijzonder.’

AW: Wat mij opviel in de gesprekken met jullie, is dat het project niet alleen draaide om het streekproduct an sich, maar ook vooral om de manier waarop het tot stand is gekomen. Volgens mij ligt de kern van dit project in het gezamenlijke creatieve proces en hoe alle verschillende verhalen en inzichten uiteindelijk samen komen in de Beestachtige Schat.

WF: ‘Ja, ik denk dat daar de essentie van kunst ook ligt. Hoe je kunt herdefiniëren en op dat moment ook weer creëert. Je creëert een nieuwe relatie met een ding of met je omgeving. Door consumptie is dat weggeraakt in de kunst, dan gaat het alleen nog over de markt. In dit soort processen maak je het moment van creatie weer bijzonder: daar is het genieten. Daar ligt de essentie van waarom ik dit vak interessant vind. Dus je maakt het kader waarin dat kan gebeuren en als ervaren maker stuur je dat een beetje, maar je weet nooit wanneer het kwartje valt, het belletje rinkelt of het Eureka-lichtje aangaat. Daar met z’n allen samen in staan, dat is prachtig.’

 

INTERNATIONAL VILLAGE SHOP BEETSTERZWAAG, Residency Wapke Feenstra, 28 maart t/m 30 april 2016