29 oktober t/m 5 november 2013

ÉÉN EXPERIMENT

Recensie door Brenda Tempelaar

Een wetenschappelijk onderzoek wordt meestal gezien als een test van een zekere hypothese, gedreven door een verlangen naar definitieve antwoorden op gestelde vragen. Maar om bewijs vast te stellen vertrouwt een wetenschapper vrijwel nooit op een enkel experiment. Normaal heeft hij weinig te maken met op zichzelf staande testen in relatie tot een theorie, eerder met een reeks experimenten die het doel heeft vooralsnog onbekende kennis te produceren. Het Denkkollektiv, door de arts en bioloog Ludwik Fleck (1896) gedefinieerd als ‘een systeem van experimenten en controles’, kan helpen bij het geven van een verklaring waarom ideeën door de tijd heen veranderen. Wil het experimentele systeem een succes worden, dan is het zeer belangrijk om vooraf een goed gedefinieerde hypothese te hebben, zo benadrukt Fleck. Anders is de procedure van het experiment niet afgebakend en doelgericht.[1]

Aan de basis van een onderzoeksdoel staat als onderzoeksobject een materiële entiteit of materieel proces. Dit object is noodzakelijkerwijs vaag, want onderzoeksobjecten belichamen iets dat men nog niet weet. Wanneer het naar voren komt, schrijft de Franse wetenschapsfilosoof Bruno Latour, kun je slechts uitleggen wat het nieuwe object is door de lijst van zijn constituerende acties te herhalen. [2] De voorwaarden van de reeks experimenten omsluiten het onderzoeksobject (of de onderzoeksobjecten) en door die omarming beperken zij het onderzoek. Deze beperking is niet per se iets negatiefs, want ik geloof dat om onderzoek te kunnen doen, wat voor onderzoek dan ook, men in staat moet zijn om een onderzoeksobject te definiëren dat daarmee automatisch andere gebieden van onderzoek uitsluit.

Als een wetenschapper niet enthousiast kan worden van een enkel experiment, kan het dan toch van waarde zijn voor een kunstenaar? In Kunsthuis SYB werden drie huidige residenten van het Higher Institute for Fine Arts (HISK) in Gent uitgenodigd om de waarde van een experiment te onderzoeken tijdens een week waarin ze niet werkten aan hun lange termijn projecten. Zoals we weten, bewijst één experiment helemaal niets, en wat ik daarom zou willen voorstellen is om hun tijd in Kunsthuis SYB niet te zien als een op zichzelf staand experiment, maar als deel van een reeks evenementen die samen het werk vormen dat de kunstenaars maken.

Al hebben kunstenaars ook een onderzoeksobject nodig, ongeacht hoe vaag het is, de experimenten waarmee ze dit object benaderen zijn niet duidelijk afgebakend door een onderzoeksvraag of hypothese. Daarom is het wellicht niet altijd mogelijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen een gelukt en een mislukt experiment. In het werk van Andrea Galiazzo (1983) staat deze dichotomie tussen succes en mislukking centraal. Dit zou ik een proces van non-productie willen noemen.

Andrea Galiazzo, opgeleid als tekenaar en beeldhouwer, zei simpelweg tegen zijn handen om te stoppen met het maken van ‘dingen’. Hij ontdekte echter dat, eenmaal verworven, bepaalde vaardigheden niet meer ‘ontleerd’ kunnen worden. Galiazzo probeerde af te komen van het tekenen, een waardeloze vaardigheid die hij had ontwikkeld, door de lijnen na te trekken die hij als kind maakte, of in andere woorden: zijn beslissing om te stoppen met het maken van wat dan ook werd een mislukking, als een boemerang die je gewoon niet weg lijkt te kunnen gooien.

Tijdens zijn verblijf in Beetsterzwaag, kwam Galiazzo terug op zijn beslissing om op te houden met het maken van dingen door een aantal van zijn kindertekeningen die zijn moeder voor hem bewaard had opnieuw te maken. In dit kopiëren vind je een interessante verschuiving als het gaat om concentratie. Het kost een kunstenaar ongeveer een uur om een kopie te maken van een van de 150 tekeningen die hij als kind waarschijnlijk in vijf minuten maakte. Dat doet me denken aan de boeken met kleurplaten die ik vroeger had. Net zoals de meeste kinderen probeerde ook ik het boek zo snel mogelijk uit te krijgen. Daardoor zag je bij de individuele tekeningen een gebrek aan geduld en aan een weloverwogen keuze voor kleurenschema’s. Het lijkt onmogelijk voor een volwassen geworden kunstenaar om het naïeve gebaar van de tekeningen uit zijn kindertijd te kopiëren, maar het is precies deze kans op mislukking, bijna een zekerheid, waarin Galiazzo is geïnteresseerd, omdat het de lijnen vervaagt tussen verschillen zoals ‘goed’ en ‘slecht’. Omdat de kunstenaar zichzelf een productiebeleid van non-productie toestaat, lijkt het alsof hij de mogelijke uitkomsten van zijn experiment heeft teruggebracht tot toevallige artistieke successen en bewuste non-productie.

Zou het mogelijk zijn geweest dat Galiazzo zijn productielijn had gepresenteerd in de expositieruimte van Kunsthuis SYB op de begane grond? Ja. Ik zou graag zijn kopieën op de muur hebben gezien, naast de originelen uit zijn kindertijd. Tegelijkertijd echter, om dit experiment met het publiek te kunnen delen, moet de kunstenaar nog wel een paar dingen uitzoeken, beginnend bij de beslissing om de tekeningen met de originele datum te signeren of met de nieuwe productiedatum, om zo de overgang te benadrukken.

Wat kunnen we nu een gelukt kunstexperiment noemen? Volgens de kunstenaar Mark Leckey wordt er zoveel kunst gemaakt dat een artistiek succes alleen maar verdooft en het publiek berooft van haar vermogen om enthousiast te worden.[3] Het is logisch dat een kunstenaar zich aangetrokken voelt tot de opwinding van non-productie en het faciliteren van mislukking. Onafgemaakt, verbroken, gefragmenteerd, nemen de kunstenaars hun experimenten geduldig mee naar de gebieden van het ongeziene, de privésfeer, terwijl ze er in blijven geloven dat het ergens kan worden geïmplementeerd, voor de lange termijn. Tenslotte bewijst één experiment niets, dus het enige dat een kunstenaar kan doen is het te proberen en het voorzichtig te behandelen, als een capsule, en te bestuderen in welke lijn het ligt of waar het verscheen.

Net zoals Andrea Galiazzo, koos Lola Lasurt Bachs (1983) ervoor om haar experiment in de privésfeer uit te voeren. Lasurt Bachs kwam naar SYB, op zoek naar een onderwerp dat nog niet direct kon worden gekoppeld aan haar eigen identiteit, simpelweg omdat het toebehoort aan een ander tijdperk of andere culturele inbedding. Wanneer ze zo’n onderwerp vindt, verbindt ze het met tegenwoordige omstandigheden zodat er een transitie zichtbaar kan worden. De subjecten waarin ze is geïnteresseerd variëren van politieke transities tot onderwijssystemen en het begrijpen van de Spaanse democratie.

Tijdens haar verblijf in Kunsthuis SYB, maakte Lasurt Bachs gebruik van de mogelijkheid om op bezoek te gaan bij verschillende scholen in the omgeving van het huis. Lasurt Bachs bezocht onder andere een Jenaplan school in Leeuwarden en vond daar structuren en gedrag die verschilden van wat ze als kind had meegemaakt in Spanje. Lasurt Bachs kreeg interesse in het simpele feit dat ouders kiezen hoe hun kinderen les krijgen. Dit is een hele andere kijk op onderwijs dan de Spaanse versie, waar men alleen kan kiezen tussen ‘openbaar’ en privé onderwijs. Lasurt Bachs is vooral geïnteresseerd in de ruimtelijke facilitering van de rol van de ouders, in de vorm van een koffiehoek in de school. Door te wijzen op een parallel heeft de kunstenaar een extern onderwerp gevonden dat de kracht heeft om omstandigheden in de Spaanse cultuur bloot te leggen. ‘Soms maak ik objecten, zoals foto’s en schilderijen, maar vaak vind ik het prettig om gewoon naar iets te wijzen’, zegt ze.

Vanaf het moment dat ze haar onderwerp vindt, is alles mogelijk en dit is een centraal idee in de stelling van Mark Leckey: dit is de 21e eeuw en in deze eeuw verplaatsen we beelden. We manipuleren ze, zodat we ze kunnen herverdelen.[4] Het enige echte productieproces in Lasurts praktijk, althans in dit experiment, is het vinden van een onderwerp en het opmerken. Het experiment dat Lasurt uitvoerde was te vergelijken met het planten van een zaadje in de grond, midden in de nacht. Overdag (wat in de toekomst een tentoonstelling zou kunnen zijn) kan men plotseling een volgroeide plant tegen komen, zonder ook maar een idee van waar het vandaan komt of wanneer het daar is geplant.

Zowel de praktijk van Galiazzo als van Lasurt Bachs nodigt ons uit om opnieuw over onderwijsstelsels na te denken. Galiazzo doet dit door een persoonlijk narratief te construeren dat me aan het denken zet over kunsteducatie en het verstoorde evenwicht tussen op productie gebaseerde programma’s en de algemene wens om, zoals Mark Leckey het noemt, beelden te verplaatsen. De overdenkingen van Lasurt Bach concentreren zich op het basisonderwijs, maar brengen ook grotere vragen met betrekking tot democratie, culturele afhankelijk en de zelforganisatie van een gemeenschap aan het licht. Maar de grote gemene deler tussen Galiazzo en Lasurt Bachs beperkt zich niet tot het onderwerp. Wat betreft de methode hebben deze kunstenaars een vergelijkbare affiniteit met het preciseren van het onderzoeksobject, in plaats van hun artistieke vaardigheden te laten zien.

Eén experiment bewijst niets, maar wat als er sprake is van een wederzijds experiment? Gezien de gemeenschappelijke achtergrond van de uitgevoerde experimenten, denk ik dat het een gemiste kans is om ze niet aan een publiek te laten zien. Maar als hun lange termijn projecten zo makkelijk een enkel experiment kunnen beïnvloeden, dan maak ik me er niet druk over of hun experimenten waardevol zullen blijken te zijn voor toekomstige presentaties.

 


[1]  Rheinberger, H.J (1997). Towards a history of epistemic things. Synthesizing Proteins in the Test Tube. California: StanfordUniversity Press. P 27.

[2]  Rheinberger, H.J (1997). P. 28

[3]  From a Live Lecture with Mark Leckey In Collaboration with NTU Fine Art. 2 May 2013. www.youtube.com/watch?v=g5vCfhRJT0

[4]  From a Live Lecture with Mark Leckey In Collaboration with NTU Fine Art. 

 

vertaald door: Hermien Lankhorst