19 oktober t/m 3 november 2013

RECENSIE SYBREN HELLINGA KUNSTPRIJS

Recensie door Anne van Leeuwen


Teun Vonk

Tijdens de prijsuitreiking benadrukte de jury van de Sybren Hellinga Kunstprijs dat met deze prijs bij uitstek voorbij kan worden gegaan aan een eenzijdige individuele (of particuliere) ervaring van kunst. Dit omdat Kunsthuis SYB actief een gemeenschap betrekt bij het bespreken, delen en ervaren van kunst. De kern van deze gemeenschap werd de afgelopen weken uitgemaakt door de vier geselecteerde kunstenaars: Teun Vonk, Pernille Lonstrup, Riet Wijnen en Hee-Seung Choi. Toen ik hen twee dagen eerder opzocht in Beetsterzwaag, kwam ik terecht in de lichtprettige chaos van rondslingerende spullen, ideeën en nog af te ronden werk. Binnen de grenzen van het huis had ieder zijn eigen niche ingenomen: Choi werkte boven achter een gordijn, Wijnen aan de tafel in de keuken, Vonk in de ‘left over space’ voor het podium en Lonstrup bewoog zich door de ruimte heen. De sfeer was gezellig maar ook intensief, omdat iedereen noodzakelijkerwijs op elkaars lip werkte. Dit door SYB geënsceneerde altruïstische groepsmilieu verhulde bijna dat deze mini-gemeenschap bestond uit individuen die in de eerste plaats met elkaar in competitie verkeerden: met als inzet het winnen van de Sybren Hellinga Kunstprijs.


Pernille Lonstrup

Het is deze verbondenheid van individuen binnen een groepswezen die een centrale rol inneemt in het werk van Teun Vonk. Eerder richtte Vonk zich al op kleinschalige groepen – als boksers of muzikanten – die hij vervolgens voor de camera confronteert met hun eigen groepswezen. Een residentieperiode in SYB gaf Vonk de kans om nu ook het groepsleven binnen een dorp – waaraan hij refereerde als ‘sociaal kapitaal’ – actief in kaart te brengen. Robert D. Putnam gebruikte dit concept al eerder om te refereren aan de netwerken, normen en vertrouwensbanden die ten grondslag liggen aan civiele bewegingen en publieke instituten.[1] Vonk focuste zich, na een intensieve eerste oriëntatie van de kaartclub tot de vrijwillige brandweer, op het sociale kapitaal van de lokale fanfare in Beetsterzwaag. In het in SYB gepresenteerde werk projecteert hij de fanfareleden op groot scherm in continue wisselende groepsformaties. Deze beelden worden vergezeld door mijmerende beschrijvingen van de relaties tussen de leden (Cees, Margriet, Wilbert, Menno etc.) door verschillende individuen. Deze relaties worden ook uitgetekend op een schematische ‘bezettingsplattegrond’ (ingedeeld in ‘slagwerk’, ‘bugels’, ‘trompet/cornet’ etc.) in een tweede video. Met een zwarte stift worden familierelaties in kaart gebracht, rood schetst buurverhoudingen en blauw inventariseert de verschillende woonplaatsen.

Het interessante aan dit werk is dat deze beschrijvingen raken aan hoe verschillende individuen de groep definiëren. Zo benadrukt een van de stemmen dat de fanfare eigenlijk één grote familie is, terwijl een ander eerder lijkt te suggereren dat de verschillende leden enkel door muziek, als compositie, overstegen worden. Vonk zelf benadrukt dat hij het vooral interessant vind hoe de groep individuele verschillen overbrugt. Zo is Jeltje, die zelf door een handicap geen instrument kan bespelen, evengoed onderdeel van de fanfare en erkennen, op een meer abstract niveau, de inwoners van Beetsterzwaag elkaar in een continue groeten. In meer verstedelijkte gemeenschappen is het aantal deelnemende individuen simpelweg niet meer te behappen, waardoor dergelijke relatief heterogene groepsformaties schaars worden. Dit is op  bijna groteske wijze zichtbaar in de onlangs uitgezonden Tegenlicht documentaire ‘Mensen van Nu,’, waarin jonge Amsterdammers met vrijwel homogene interesses, opleidingsniveaus en ambities juist gaan ondernemen vanuit een wantrouwen jegens publieke instituten. Vonk’s werk formuleert een nodige antithese tegen deze visie op ‘een generatie.’ Evengoed lukt het ook hem niet kritisch te reflecteren op de mechanismen die schuilgaan achter de groepsdynamiek (de netwerken, normen en vertrouwensbanden van Putnam), omdat de leden van de fanfare teveel ruimte krijgen voor Vonk’s camera. Het werk blijft hierdoor, ondanks dat het aan grotere sociaaleconomische verbanden – als de gemeenschap in Beetsterzwaag – raakt, net te vrijblijvend.

In het werk dat Pernille Lonstrup presenteert staat het individu eerder tegenover de groep. De residentie in SYB bood haar de mogelijkheid om vorm te geven aan een al langer lopend onderzoeksproject rond SMTA (of Speech-Music Therapy for Aphasia): een vorm van afasie-behandelende muziektherapie welke is ontwikkeld in Beetsterzwaag.[2] Deze therapie gaat ervan uit dat verloren spraak kan worden teruggewonnen door woorden structureel te koppelen aan bepaalde melodieën.[3] Middels een groeiend woordbegrip kan vervolgens melodisch worden overgegaan naar een ritmisch spreken: tot enkel de taal overblijft. Eén van de werken die Lonstrup laat zien bevindt zich in de intieme portaalruimte van het naastgelegen Rabobankgebouw. Speak While You Can, Otherwise Sing it projecteert dia’s met woorden als “yeah”, “okay”, “ye”, “ah” en stilte (lege kaartjes) op de beveiligingsdeuren. Stemmen spreken dezelfde woorden hardop uit en een partituur begeleidt de woordenstroom. Het ritme van kernwoorden wordt afgewisseld met wat ongemakkelijkere zinnen als “what/day/is/it/to-day” en “how/can/we/write/this/in../clinical/terms.” Door langer te verblijven in deze staccato choreografie vervreemden woorden langzaam in ‘random’ compilaties en word je je steeds meer bewust van een gat tussen het geschrevene en het gesprokene. Het werk weekt de bezoeker los van de logica van taal, maar de krachtige ritmische warme meerstemmigheid verleent het werk tegelijkertijd een bijna troostende geborgenheid. Een stem concludeert “the/whole/thing/is/that/we/have/a/brain/that/can/change”.

Het is dit plichtmatig veranderen dat als een bijna onzichtbare repressieve kracht achter het werk schuilgaat. Lonstrup was er zelf aan onderhevig toen ze in gesprek ging met de muziektherapeute en, tot haar verbazing, merkte dat haar weerwoord bijna enkel bestond uit een praktisch afatisch “yeah” en “okay”. De kracht van het conformeren binnen een therapiecontext is nergens zo goed invoelbaar als in haar zeven minuten durende videowerk Ga je mee naar buiten?. Op een zwart videoscherm achter de voordeur van SYB kun je met een koptelefoon – en gepast afluistergevoel – een afasiekoor “Tulpen uit Amsterdam” horen zingen. Een relatief zwakke stem vraagt “Wat komen die mensen hier doen? Controle?,” waarop de therapeute krachtig antwoord “Nee Arnaldo, dat zijn twee artsen in opleiding. Ik wil graag laten zien wat muziektherapie kan doen.” De hier gepresenteerde muziektherapeute heeft een duidelijke missie: taal teruggeven aan afasiepatiënten en haar succesvolle methode zo ver mogelijk verspreiden. De manier waarop dit gebeurd is zo intens in het werk gevangen dat het boekdelen spreekt over een typische zorgmentaliteit. De dwingende goodwill is alom aanwezig wanneer je, nog steeds in het duister gehuld over de identiteit van de ‘cliënten’, de zelfverzekerde stem van de therapeute hoort vragen: “Okee, Arnaldo wat ga je vragen straks als je vrouw op bezoek komt?” Het koor zet daarop een bijna weifelend “Als het lek-ker weer-tje is ga je mee naar buíten” in. De therapeute benadrukt “En Dini als je zoon komt….” Op dit soort momenten wordt het duidelijk dat wanneer je je eigen spraak verliest, mensen in jouw naam gaan spreken. Taal blijkt niet alleen onmisbaar in het uitdrukken van jezelf, maar ook in het verkrijgen van zeggenschap over een ander. Door didactiek te ontmaskeren als een vorm van geweld vergroot Lonstrup de kwetsbaarheid van de afasiepatiënten uit (bijna ondraaglijk als het koor “Love me tender” gaat zingen) en presenteert daarmee tegelijk een voorbode voor hun ontvangst in de samenleving. We hebben simpelweg het geduld niet te luisteren naar mensen zonder taal en dit maakt Lonstrup in dit werk op simpele en confronterende wijze inzichtelijk.

Riet Wijnen verbaasde zich haar eerste dag in SYB over het bestaan van een Engelse Wikipedia pagina over Beetsterzwaag. Deze meldde haar dat de meest beroemde inwoner van Beetsterzwaag de dichter J.J. Slauerhoff was. Wijnen dook in zijn bloemrijke, nomadische bestaan en zijn levensverhaal werd al snel een gids door het dorp. Door zich verder te verdiepen in deze lokale held kwam ze er ook achter dat hij soms publiceerde onder het pseudoniem John Ravenswood. Pseudoniemen hebben altijd al Wijnen’s interesse gehad, omdat ze op structurele wijze de grens tussen feit en fictie openbreken. Ze was dan ook al vóór haar verblijf in SYB begonnen met het ontwikkelen van The Registry of Pseudonyms: een website dat het gevarieerde gebruik van pseudoniemen archiveert. Eerder figureerde ook al een ander pseudoniem, in de vorm van de neoclassicistische kunstenares Marlow Moss, in Wijnen’s werk. Het traceren van haar levensverhaal toonde vooral aan hoe troebel informatie en haar overdracht kan zijn. Diezelfde troebelheid heeft Wijnen voor SYB verpakt in een tweeluik dat raakt aan het leven van Slauerhoff. Een 16-mm film projecteert groots opgeblazen, soms bijna abstract expressionistisch ogende, uitvergrotingen van letters uit Slauerhoff’s gedicht Woninglooze, waarin hij beschrijft hoe hij zich enkel nog in zijn gedichten thuis voelt.

Dit architectonisch te noemen begrip van taal keert ook terug in het gehoekte scherm dat Wijnen in de vorm van ‘een stuk N’ opbouwde. Op hetzelfde scherm draait om de hoek I can only live in my poems – part II dat een opeenvolging van zinnen projecteert die telkens beginnen met ‘Hij’ en gevolgd worden door een beschrijving (als “He looked at John” of “He had the feeling he had known John all his life”). De vraag doemt al snel op wie ‘Hij’ is en wat de context van dit ‘gesprek’ precies is. Langzamerhand kristalliseert de samenhang tussen de werken, in een ritmische opeenvolging van derde persoonsbeschrijvingen, verder uit. Het wordt duidelijk dat er een, qua volgorde overigens aardig random, dialoog wordt opgevoerd tussen Slauerhoff en Ravenswood die langzaam vervalt tot de samenhang van één persoon. Vlak voor de vereniging geldt voor een van de personages dat “He realised that it is our name that embodies us.” Wijnen laat zien hoe gemakkelijk een naam een fysieke werkelijkheid kan worden door deze neer te zetten als een ‘echt persoon.’ Pseudoniemen infiltreren zo op subversieve wijze historische verhalen en bevragen daarmee openlijk de constructen die wij als individuen lezen. Wijnen weet bovendien in dit werk op coherente wijze haar interesse voor geschiedschrijving en biografieën te verbinden aan een associatieve voorliefde voor abstracties: of dit nu modernistische schilderijen, plattegronden, letters of gedichten zijn. Slauerhoff lijkt dit abstractiebegrip met haar te hebben gedeeld door te besluiten zich volledig terug te trekken in zijn letters.


Riet Wijnen

Hee-Seung Choi kwam naar SYB met een specifieke onderzoeksinteresse in persvrijheid, maar zonder vooropgezette uitvoeringsplannen. Uiteindelijk koos ze ervoor af te wijken van haar normale performance- of videoformat en de residentieperiode aan te grijpen om een nieuw vorm voor haar werk te verkennen. Getriggerd door haar grootvaders dood, die journalist was in Zuid-Korea, besloot ze zich verder te verdiepen in Koreaanse journalistieke geschiedenis. Al snel stuitte ze op de onderdrukking van de Dong-a Ilbo, sinds 1920 de grootste krant in Zuid-Korea, door het Park Chung-hee regime uit de jaren 70. Haar installatie Even in hunger, tigers do no eat grass verhaalt deze geschiedenis aan de hand van een video, een meterslange poster en een wand met bewerkte krantenartikelen. Op een ouderwetse monitor wordt een brief van haar grootvader opgevoerd tegen de achtergrond van licht bemoste dakpannen. Schijnbaar biografische feiten gaan hand in hand met poëtische beschouwingen als “The Leader casts a long shadow” en andere reflecties op dictatoriale repressie.

Een van de meest potente en ook poëtische aspecten van de installatie komt voort uit het verlies van Dong-a Ilbo adverteerders onder druk van de Koreaanse geheime dienst. In reactie op deze leegloop besloot de krant om de ‘blanco’ advertentieruimtes te publiceren en later ook te verkopen. Deze ruimtes werden als snel opgekocht door particulieren om hun ongenoegen over het regime in te kunnen uiten. Dit veelzeggende ‘negatieve’ protest doet denken aan hedendaagse protestvormen als stilstaan. Choi is er bovendien in geslaagd de esthetiek van deze potentiële onbeschreven ruimtes te verbeelden en uit te vergroten in een meterslange door de ruimte gedrapeerde poster. De collages en artikelen die Choi presenteert op een gehavende SYB muur refereren bijna allemaal aan Dong-a Ilbo repressies. Ze vertellen een gefragmenteerd verhaal over macht en geweld en de kracht van het verkondigen. Een kritisch artikel onderstreept dat de krant zelf ook medeplichtig was aan deze onderdrukking door mee te werken aan het ‘schoonveegbeleid’ van het regime. Hier attendeert Choi ons op de donkere, repressieve kant van een gemeenschap. Een ander artikel introduceert de recent onthulde NSA spionagepraktijken. Hiermee krijgt het in de video vaak herhaalde A different kind of life! plots een veel genuanceerdere betekenis. De hier gesuggereerde relatie tot hedendaagse onderdrukkingspraktijken wordt helaas niet verder uitgewerkt. Bovendien mist de presentatie op de muur de coherentie van de video – welke grotendeels is gefundeerd op het persoonlijke verhaal van Choi’s grootvader – waardoor de bewerkte artikelen tot ondersteunend materiaal dreigen te verworden. De presentatie komt daarmee niet volledig tot zijn recht.


Hee-Seung Choi

De jury stelt in een laatste reflectie op de tentoonstelling, dat deze vier kunstenaars, met heel verschillend werk, er op bewonderenswaardige wijze in zijn geslaagd een overtuigende tentoonstelling neer te zetten. Het ritme dat deze individuen met elkaar binnen SYB’s ruimte hebben weten te vormen overstijgt inderdaad op succesvolle wijze de individuele ervaring van de werken. Binnen deze mini gemeenschap was er volgens de jury wel duidelijk iemand aan te wijzen die het meest samenhangende en sterke werk presenteerde: Riet Wijnen mocht de Sybren Hellinga Kunstprijs van 2013 in ontvangst nemen. De tentoonstelling loopt nog tot en met 3 november, waarna SYB de ingeroosterde gemeenschapsleden weer als individuen zal vrijgeven.

Naast de uitreiking van de Sybren Hellinga Kunstprijs, viel ook een jonge veelbelovende kunstcriticus in de prijzen. Judith Spijksma won met haar artikel over het werk van Pernille Lonstrup een publicatie in Tubelight en een plaats in de schrijverspoule van SYB.

 


[1]  Robert D. Putnam. Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster, 2000.
[2]  De therapie werd ontwikkeld op Lyndenstein: het huidige Revalidatie Friesland.
[3]   Dit is mogelijk omdat ‘muzikaliteit’ is verspreid over verschillende regio’s in de hersenen en dus kan waarnemen voor een eventueel beschadigd taalcentrum.