13 februari t/m 26 maart 2013

PRATEN MET MARNIE

Recensie door Tanja Baudoin

Deze tekst is geschreven na het uitwisselen van gedachten en teksten van onszelf en van anderen via e-mail en Skype. Ik ben niet aanwezig geweest bij de publieke presentatie van Marnie op 16 maart 2013, maar met deze tekst hoop ik bij te dragen aan het openbaar maken van mijn belangstelling voor haar onderzoek. 

Ik stel me Marnie voor in het huis in Beetsterzwaag, het huis dat zes weken lang haar dagelijkse bezigheden omkadert. Wat ze allemaal doet op een dag weet ik niet precies, maar ik denk dat ze schrijft, leest en aantekeningen maakt. Misschien schetst ze ook wel. Ik hoop dat ze gaat wandelen, ook al is het koud en regenachtig. De Friese Wouden zijn dichtbij.

Marnie is in eerste instantie van plan om tijdens haar verblijf een aantal kunstenaars uit te nodigen. Haar werk vormt zich vaak in dialoog met anderen. Uiteindelijk zullen deze kunstenaars zich pas op zaterdag 16 maart bij haar voegen, aan het einde van haar werkperiode, voor een dag met presentaties en performances. Ik denk dat de tijdelijke afzondering die het kunsthuis in Beetsterzwaag Marnie biedt, een passende situatie is voor het onderzoek dat ze doet naar ‘onuitgesproken taal’ en de politieke kracht van stilte. Ze legt me uit dat stilte niet hoeft te betekenen dat er geen geluid is, en dat ze taal performatief wil benaderen om tot nieuwe ideeën te komen.

Het begrip performativiteit wordt vaak in verband gebracht met een talige handeling, waarbij ‘iets zeggen iets doen’ is – zoals het verklaren van oorlog of het sluiten van een huwelijk. Het besluit om iets niet te zeggen kan echter ook een performatieve handeling zijn, met een enorme zeggingskracht. Ik moet denken aan de stille tocht, die in mijn gedachten in het bijzonder met Friesland is verbonden, met de tragische dood van Meindert Tjoelker, Marianne Vaatstra, Manuel Fetter… De stille tocht is een verzameling van lichamen die collectief in beweging komt. Met het zwijgend afleggen van een wandelroute wordt uitdrukking gegeven aan een machteloze woede waar woorden niet toereikend voor zijn.

Wie spreekt of schrijft wordt niet per se gehoord of begrepen en daarom kan het nodig zijn om door de structuur van taal heen te breken. Marnie zegt dat dichters hier goed in zijn. Ze leest veel boeken van feministische schrijvers die taal analyseren als een systeem dat normatieve denkwijzen en machtsverhoudingen in de samenleving in het leven roept en in stand houdt – wat opnieuw te maken heeft met het performatieve vermogen van uitspraken. Auteurs als Luce Irigaray en Monique Wittig trekken de neutraliteit van taal in twijfel en doen zelf pogingen tot een neutrale taal te komen in hun theoretische en literaire teksten.

Marnie deelt een aantal teksten met me die ze recentelijk heeft geschreven. Tonight I am Everything Else Which is Dancing is een verzameling micro-verhalen die soms maar uit één zin bestaan, soms uit een halve pagina, en proza en poëzie combineren. In een aantal van de passages wordt een ogenblik opgerekt tot een uitgestrekte beleving van tijd. Een moment van besluiteloosheid in de supermarkt, het dichtdoen van je ogen tijdens het dansen met het meisje dat je leuk vindt, en een pauze in een telefoongesprek laten de korte verhalen weliswaar vastlopen, maar trekken je diep in de gedachten van de ik-verteller. Het zijn momenten van stilte die ruimte bieden aan de vertelling om een andere richting op te gaan – maar voordat dat kan gebeuren volgt er al een ander verhaal.

We ontmoeten elkaar kort in het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar schrijfster/filmmaakster Chris Kraus voorleest uit eigen werk. Haar roman Summer of Hate is net als haar andere boeken een mengeling van fictie en autobiografie. De literaire stem van Kraus heeft niet alleen betrekking op haar schrijfstijl, maar ook op het gelijktijdig construeren en onderuithalen van haar positie als auteur van, en personage in de tekst. Marnie en ik praten over hoe moeilijk het kan zijn om een eigen stem te vinden bij het schrijven van een tekst. Ik leg uit dat ik mijn tekst beschouw als de weerslag van onze dialoog, en niet zozeer als een recensie, omdat de kritische afstand die dit veronderstelt bij mij al is verdwenen.

Marnie stuurt me foto’s van haar presentatie in SYB op 16 maart, waarvoor ze kunstenaars Louise Menzies, Liz Allen en curator Laura Preston uitnodigde. De foto’s documenteren onder andere een werk van Menzies dat is opgenomen in de krantenstandaard van de lectuur- en tabakswinkel in Beetsterzwaag. Een andere foto geeft een verwrongen beeld van Laura Preston die een tekst voorleest. Verschillende foto’s laten zien dat Marnie ingrepen heeft gemaakt in boeken. In het boek Female Brain Gone Insane – An Emergency Guide for Women Who Feel Like They Are Falling Apart heeft Marnie een blanco voorblad toegevoegd met een kleine afbeelding van een penis in het midden. Een ander boek is een gids met tips voor meisjes om te leren hoe je een bus kunt halen als je hakken draagt en wat je moet doen als je tijdens je eerste dinner date op dieet bent. Op een ingevoegde pagina geeft Marnie een scherpe analyse van het beeld dat dit boek neerzet van vrouwen. Eén van haar kritiekpunten is: “The Young Girl never creates anything: she re-creates herself”. [1]

Op haar weblog plaatst Marnie foto’s van vrouwen (celebrities?) die hun gezicht bedekken terwijl ze zich op straat begeven. Ik denk aan het boek Heads van de Amerikaanse kunstenaar Jeanne Dunning dat ik vorige zomer doorbladerde. De enige tekst in het boek is een incompleet citaat van Michel Foucault: “The agency of domination does not reside in the one who speaks (for it is he who is constrained), but in the one who listens and says nothing…” Het boek is gevuld met zwart-wit foto’s. Op elke foto, pagina-groot afgedrukt, is de achterkant van het hoofd van een vrouw te zien. Het zijn pasfoto’s met een abstract karakter, een variatie van korte kapsels en lang haar, gedragen door schouders. Ik bedenk me dat de hoofden vanuit deze positie bezien nog steeds onmiskenbaar portretten zijn van de vrouwen. Het is niet zo dat ze weigeren om te worden afgebeeld, maar ze hebben de keuze gemaakt voor een specifiek soort representatie. Ik geloof dat de omgekeerde lichamen een verwantschap hebben met de keuze om iets te zeggen met stilte. Dit herken ik ook in het werk van Marnie. Ze verkent niet alleen de performatieve mogelijkheden van stilte, maar benadert stilte zelf als een begrip dat kan bevragen wat on/mogelijk is binnen een fallocentrisch systeem.

 


[1] Dit citaat en de rest van de tekst in het boek Swell heeft Marnie ontleend uit de tekst Raw Materials for a Theory of the Young-Girl van het Franse collectief Tiqqun.