18 januari t/m 19 februari 2006

DOMUS QUADRIGEMINA – ANALOGE KRINGVERWIJZINGEN VAN KLAAS KOETJE

Recensie door Anne Jaap de Rapper

In een lang vergeten tijd – wij typten thuis nog op de electrieke typmachien – had ik een oud zwart witje van PHILIPS. Een mooi oranje toestel, met zes mogelijke voorkeursfrequenties. Omdat de antenne ontbrak, had ik als alternatief een koperdraad aan het klassiek moderne toestel bevestigd. Dat voldeed aardig, maar het beeld werd pas echt scherp, wanneer ik mijzelf vervolgens weer aan de koperdraad verbond. Mijn eigen kinderlijf als voorversterker. Zo placht ik in de avondlijke uren, reeds lang naar bed gezonden, de schaarse pikanterieën van de Nederlandse televisie te ontvangen. Dat alles geschiede met nauwelijks hoorbaar volume, in de bange wetenschap dat iemand mij zou kunnen betrappen. Bij het minste rumoer op de gang draaide ik de volumeknop volledig terug en het beeld op zwart.

Aan dit alles dacht ik, toen ik mij te midden van de Domus Quardigemina van Klaas Koetje bevond. Ook dacht ik aan het vroegere geklooi met zelf geknutselde radio’s, waarmee ik naar het geheimenisvolle geluid van de middengolf luisterde. ‘Domus Quadrigemina’. Mooie geheime woorden. Beloftevol ook. Geheimenisvol als die goeie ouwe middengolffrequentie.

D.Q. is een rauw spectaculair spektakel. Op het ‘podium’ van de voorste kamer – daar waar vroeger de bedstee was – staat een verleidelijk staketsel van U-Matic recorders. Acht stuks maar liefst, in een dubbele stapeling van vier. Waar ze precies verantwoordelijk voor zijn weet ik niet, maar ik raad dat ze het analoge brein van de domus vormen. Onwillekeurig voel ik me verbonden met dit epicentrum, omdat mijn aanwezigheid wordt opgemerkt door de constellatie van apparatuur die Koetje in Kunsthuis Syb heeft geïnstalleerd. D.Q. lijkt sensibel voor mijn rondgang in het kunsthuis.

De ongepolijste klanken, die rondzingen in de spookruimtes van het kunstenaarsinitiatief, zijn allereerst schijnbaar statisch. Een soort gecomprimeerde bromtoon, die doet denken aan het geluid van een oude koelkast die aanslaat. Maar mijn lichamelijke aanwezigheid heeft invloed op het geluid. Ik ervaar mijn lijf als een inbreker op de klank, begin traag te beseffen dat ik verandering kan afdwingen, probeer hoe langer hoe meer een sturende factor te zijn. Het effect van mijn bewegingen controlerend te toetsen.

Patronen wandelend, houd ik me hier en daar even op, sta wild te gebaren naar een monitor of een projectie op de wand. Ongecontroleerd, onvoorspelbaar allereerst, fluctueert het beeld dat ik zie, het geluid dat ik hoor. Mijn handelingen verstoren de status quo van de hele installatie. (Ik blaas in een web en de spin begint er driftig trillend in rond te cirkelen. Ik blaas nog eens.) Hier en daar zijn de visuele veranderingen nauwelijks waarneembaar, op andere plekken zijn ze dramatisch – komisch bijna.

Omdat de beelden op de monitoren en de wanden doen denken aan gestoorde, gecodeerde beelden, suggereren ze mogelijke veranderingen. De mogelijkheid van een ander beeld, een decodering, is als het ware al een associatief onderdeel van de installatie. Dus een statische variant (het lichaam bevroren en de adem ingehouden) waarin visueel en hoorbaar nauwelijks veranderingen optreden, is een spannend gecomprimeerde versie van de domus. Alles is weer mogelijk geworden (het water rimpelt niet meer). Waarna de beschouwer, die eigenlijk meer een spanningzoeker is geworden, zich al springend terugvindt in een hoek, oog in oog met een monitor. Hij staat er zelfs luid in zijn handen te klapperen. ‘Pha’, roept hij aarzelend. ‘Pha’, roept hij luid. Dan leunt hij voorzichtig naar voren, traag weer naar achteren, voorwaarts, zijwaarts, naar links en naar rechts, gorgelt zich in een denkbeeldig putje en het geluid gorgelt mee naar beneden en de televisie toont de gestoorde verboden vruchten van deze belazerde handelingen. Gelukkig is hij alleen, denkt hij opgelucht.

De Domus dus, die een opstelling is van acht U-matic videorecorders, vier beamers, twee maal zes monitoren, tien camera’s, zes microfoons, drie omgekeerd aangesloten koptelefoons en zo’n driehonderd meter bekabeling. De complexiteit van de installatie blijft grotendeels verborgen voor het oog. Gedeeltelijk staat de apparatuur op de eerste verdieping opgesteld. Dat deel is als het ware een machinekamer, waar camera’s en monitoren verantwoordelijk zijn voor de visuele esthetica beneden. Ook op de begane grond vormen de onderdelen die onze signalen registreren en verwerken een tamelijk verdekt onderdeel van de Domus. De eigenschappen van deze ouderwets technische snufjes zijn cruciale elementen van D.Q.: ze vormen de bepalende condities van de attractie.
Ondanks het feit dat de bouwstenen van de Domus niet allemaal terug te vinden zijn, is hun visuele aanwezigheid een belangrijke factor voor de betekenis van het werk. Hoewel de opstelling op zichzelf niet de gehele werking van de Domus prijsgeeft, is het technische netwerk een zichtbare variatie op het ongepolijste karakter van de installatie. Bovendien toont het de oorzaak van al datgene wat door oog en oor wordt waargenomen. Het bewijst dat de ervaring zich geheel en al in het hier en nu voltrekt en niet herhaalbaar is. Waar video gewoonlijk een registratie toont van een gebeurtenis, in feite een geschiedenis herhaalt (al dan niet fictief) bestaat deze presentatie alleen bij de gratie van het moment.

Koetje kenmerkt een installatie als deze als ‘fundamentele abstracte videokunst’. Wat betreft die abstractie zou je kunnen zeggen dat het werk geen narratief en chronologisch karakter kent en geen letterlijk visuele en klinkende reproductie is van het gebeurde. Althans, de reproductie spreekt niet de taal die we gewoonlijk zijn te spreken wanneer het om registratie gaat van beeld en geluid. De hier gesproken taal is veeleer gegeven door de eigenschappen van het netwerk dat D.Q. is. Dat laatste verklaart ook de definitie van het werk als ‘fundamenteel’. Zou je kernachtig de betekenis van de Domus willen benoemen, dan zou je kunnen zeggen dat het vooral zijn eigen eigenschappen tot onderwerp heeft gemaakt. De installatie streeft naar zelfreferentie. Domus Quadrigemina toont zichzelf, door ons met zijn werking te confronteren. Waarmee het ook onze aanwezigheid tot onderdeel van zichzelf maakt.

Wij vormen de gebeurtenis die niet ongestoord voorbij kan gaan. Wij verstoren, daardoor manipuleren wij, terwijl ons manipulatief gedrag wordt ingegeven door de wijze waarop de Domus ons tot bepaalde handelingen manoeuvreert.

Verzilvert Domus Quadrigemina zijn talige belofte? Ik zou zeggen: “Ja, me dunkt.” Ruimschoots zelfs, hoewel ik toch ook vraagtekens heb. Lees ik het persbericht dan stuit ik op een onbegrijpelijke alinea over werkelijkheid versus onwerkelijkheid. Het pand zou door de ingrepen van Koetje ‘ophouden te bestaan als fysieke ruimte’ en ‘waarneembaar blijven als audiovisuele entiteit’. Voorts: ‘Deze paradox zet zich door tot in het oneindige en in dat proces ontstaat volgens Koetje de vraag wat werkelijkheid is, wat onwerkelijkheid is, wat virtuele werkelijkheid is en tenslotte dat virtuele onwerkelijkheid dan ook als mogelijkheid moet bestaan.’

Óphouden te bestaan als fysieke ruimte? Ik begrijp dat enige uitleg gepaard kan gaan met een noodzakelijke overdrijving, maar hier houdt niets op fysiek te bestaan. Ook als poëtische gedachte kan ik een dergelijke opmerking niet waarderen. Ik bevind mij nog steeds in de dwingende ruimte van Kunsthuis Syb, nog steeds muren van steen, vloeren van beton en een plafond met houten balken. Op de muren zijn projecties te zien; in de labyrintische ruimte staan monitoren opgesteld. Buiten in de tuin zie ik nog steeds een tentje, van waaronder een beamer door de glazen pui naar binnen straalt. Het fysiek van Syb krijgt hooguit een dynamische toevoeging van beeld en geluid. Ik zou juist denken dat het gebouw er des te meer fysiek van wórdt, omdat het dwalen van de bezoeker, waartoe de installatie uitnodigt, minstens zo afhankelijk is van de architectuur van de ruimte.

Dat begrip ‘audiovisuele entiteit’ kan ik in zekere zin wel plaatsen, hoewel die bestaansvorm dan vooral de aard van de opstelling is, die in een schijncommunicatief proces signalen ontvangt en uitzendt. ‘De zich oneindig voortzettende paradox’ begrijp ik niet. Ik ben althans niet geneigd de logica van de genoemde redenering te accepteren. Er is geen paradox, wat mij betreft. Wel een proces dat zich oneindig voortzet: de kringverwijzing die ik eerder beschreef.

Eerlijk gezegd vind ik de gedachtegang rond werkelijkheid en onwerkelijkheid een volkomen abstractie, die weliswaar een belangrijke motivatie tot het werk kan zijn, maar te ambitieus is om zonder pathetiek in een persbericht te zetten. Te grote woorden voor een enerverende attractie die tot een onbekende, eigenaardig fysieke verhouding leidt met een zendend en ontvangend netwerk.

Domus Quadrigemina is misschien een evocatief werk, dat allerlei gedachten op kan wekken die zinnespelen op de aard van de techniek en de aard van ons bestaan, vooral verleidt hij ons tot een spel van kinderlijk onbegrip, waarin we beloond worden met de reactie van de installatie op de kunstjes die we voor hem vertonen.

Domus Quadrigemina
Klaas Koetje
Projectperiode 18 januari 2006 t/m 19 februari 2006

Deze recensie werd geschreven in het kader van het recensentenprogramma van SYB. De recensie mag rechtenvrij worden gepubliceerd mits daartoe vooraf toestemming is verleend door SYB.