16 september t/m 19 oktober 2003

NIET? OP DE SCHOUDERS VAN REUZEN

Recensie door Petra Jekel

Twee schilderijen van elke ruim zes vierkante meter oppervlak in een iets te krappe ruimte, tussen vloer en plafond geklemd. Los op de vloer twee lange, fragiele torens van gekleurde blokjes uit een kinderblokkendoos. Het is om zenuwachtig van te worden. De grote tegenstellingen tussen de iele blokjesstapel en de robuust getimmerde panelen, in combinatie met de plek die zij in de beschikbare ruimte innemen, doet denken: ‘Hier klopt iets niet’.

Kunstenaars Marten Winters en Michel Wijdeveld exposeren werk in Kunsthuis Syb. Zoals dat gaat in het Kunsthuis, hebben de kunstenaars zelf hun expositie bedacht, vormgegeven en opgebouwd. De schilderijen, de blokjestorens en andere werken van weer heel andere materialen en technieken, zijn door hen in het Kunsthuis ondergebracht op een speciale manier. In tegenstelling tot de meeste andere projecten van het Kunsthuis, waarin de deelnemende kunstenaars de heel bepalende structuur en esthetiek van het pand respecteren en zelfs benadrukken, noemen Winters en Wijdeveld het kunsthuis ‘lelijk’. De drukke muren, nissen en gaten met de vele détails van afbladderende verf, verspringende voegen en oude, nu nutteloos geworden steunbalken, zijn door hen op de plekken waar een kunstwerk is geplaatst, weggewerkt door naturel spaanplaat. Maar juist door die aftimmerplaten, die de schijn hebben van het herstellen van de modernistische ‘white cube’ als tentoonstellingsruimte, krijgen de oude muren van het achterhuis een extra aanwezigheid. Je kunt ze nog zien zitten omdat de platen er anderhalve decimeter vanaf geplaatst zijn, maar ook als je ze niet ziet, kun je ze horen schreeuwen om aandacht. Deze ontkenning van de ruimte komt terug in de titel van het project, GJIN (Fries voor ‘geen’); een ontkenning die als titel wel weer erg nadrukkelijk aanwezig is.

Frutsels en friemeltjes

De schilderijen van Winters kennen een zelfde mate van détaillering als de weggetimmerde muren. In de tweedimensionale voorstelling van twee cartoonachtige kinderen, een jongen en een meisje in een huiselijke setting, zijn driedimensionale elementen gebracht. De contouren, waarmee de figuren eenvoudig tegen een witte achtergrond zijn weergegeven, worden op een aantal plaatsen geaccentueerd door pijlen, glittertjes, steentjes, tussen spijkertjes gespannen gouddraad en visdraad, kralen, meetlint en afplakband. De frutsels en friemeltjes spreiden zich als olievlekken over het oppervlak uit. Ze bereiken door cohesiekrachten grote delen van het schilderij niet.

De cohesie tussen de jongen en het meisje is groot, maar niet eenduidig. Het meisje komt met opgeheven hand aangelopen naar de jongen die wat schaamtevol draalt bij de rand van het volwassen tweepersoonsbed, klaar om er in te stappen. Wat staat hier te gebeuren? De kinderlijke onschuld wordt ingezet om iets te zeggen over hoe mannen en vrouwen met elkaar omgaan. Het meisje heeft hier echter de actievere rol en de jongen die van de bekekene, de beschaamde; de rollen zijn andersom dan de klassieke sekserollen van onze cultuur ons vertellen te doen. Er zitten duidelijk genderaspecten aan dit werk, dat in de uitvoering ook een meisjesachtige versierdrift aan een jongensachtige stoere cartoonstijl koppelt. Maar ook aan de vanzelfsprekende relatie tussen jeugd en volwassenheid, die misschien wel ten onrechte als een oppositie wordt voorgesteld, wordt getornd.

Winters laat in twee ruimtelijke werken zien hoe speelgoedachtige objecten tot een serieuze installatie worden. Een smurfknuffel ligt zonder vulling en schijnbaar binnenstebuiten gekeerd op de betonnen grond. Het wezentje geeft zijn popperigheid prijs door te verschijnen als een leeggelopen holle zak. In het kunstwerk ‘Artist’ heeft een kitscherig houten mannetje een penseel met rode verf in zijn handen gekregen, gericht op een wit doek. Het laat er een rode klodder op achter, die veel weg heeft van een wond en als zodanig doet denken aan de zijde wond van Christus aan het kruis. Om het mannetje heen staan nog veel meer doeken in verschillende maten, tegen elkaar aan, die op een zelfde wijze zijn beschilderd in de kleuren rood, geel of blauw, of nog onbeschilderd en in de plastic verpakking zijn. Het werk wijst zowel naar de geschiedenis van de westerse kunsttraditie, die voor het gebruik van kleuren een logische kleurtheorie heeft ontwikkeld, die rood, geel en blauw als basis kent en die sterk gekleurd is door het uitbeelden van de verhalen van het Christendom, als naar de moderne uitwassen daarvan. De grote consumptiedrift van bijvoorbeeld geprepareerde doeken in standaardmaten die met tientallen tegelijk in plastic verpakkingen te koop zijn, is een indicatie voor de status van de kunstenaar in onze maatschappij.

Bouwstenen

Van Wijdeveld is er, behalve de twee blokkentorens, ook een soort etalagepop te zien, die op elke schouder een flinke stapel ‘bakstenen’ van wit piepschuim torst. Weer stapels bouwstenen, hier in combinatie met de man, die gewoon rechtop staat, een beetje houterig, en sportieve vrijetijdskleding draagt, met muts. In een ander werk komt de man terug. Op een verzameling kleine doekjes met een feloranje achtergrond, waarop een hogere of lagere legergroene horizon is geschilderd, zijn uitgeknipte foto’s geplakt van een man die in soortgelijke kleding loopt. Rechtop. In de doekjes, die als een fluorescerende wolk op de timmerpanelen muur zijn gegroepeerd, is steeds de relatie tussen de man en de verschuivende vlakken van de aarde en de lucht, ietwat verschillend. En precies dáár lijkt het om te gaan in deze drie werken, die elk een element van elkaar over nemen en anders uitwerken: verhoudingen.

De verhouding van de dingen tot de mensen, of hoe de dingen de menselijke maat kunnen weergeven. Neem nu die blokkentorens: de ene is manshoog; manshoog is dus zoveel kinderblokken hoog. De stapel die nog niet half zo hoog is, verbeeldt een kindermaat. ‘Wij staan op de schouders van reuzen,’ zei Newton over de klassieke filosofen als Aristoteles, Plato en Archimedes. Zo staan de stenen, die in het ene kunstwerk nog dienden als maatnemer van gelijk het kind als de volwassene, in het volgende werk op de schouders van de reus, de volwassene. Wat komt er na de opeenvolgende reeks kind – volwassene? Of zijn zij eigenlijk gelijk? Gelijke wezens, in een ander stadium, maar wel bestaande uit dezelfde bouwstenen, afkomstig uit dezelfde blokkendoos.

Zou er met de titel GJIN ook bedoeld worden dat er ‘geen’ relatie is tussen het werk van Winters en Wijdeveld? Door het werk naast elkaar te zetten, interpreteer je het al snel naar elkaar toe. Dus het aansnijden van de populaire jongerencultuur door Winters met zijn cartoons en zijn smurf en het gebruik van kinderspeelgoed van Wijdeveld, lijken met elkaar te maken te hebben. Beide kunstenaars laten ook een verzameling ‘prefab’ schildersdoeken zien; Winters in zijn installatie ‘Artist’ en Wijdeveld in zijn feloranje landschapjes. Door beide wordt de relatie kind – volwassene onder de loep genomen, met als uitkomst dat zij geen verschillende wezens zijn, maar veel van elkaar weg hebben, misschien zelfs, eenmaal volwassen, toch ook nog kinderen zijn.

Maar het werk kan ook worden bekeken op verschillen in plaats van overeenkomsten. Om maar eens een oordeel te vellen: Winters werk heeft, wat je in jargon noemt, ‘museale kwaliteit’. Vooral zijn schilderijen bezitten een monumentale kwaliteit. Bij Wijdeveld overheerst een gevoel van kwantiteit. Zijn verzamelingen blokjes en doekjes zijn groot in aantal en natelbaar. Zijn werk is bescheiden van voorkomen en heeft een hoog ‘knutselgehalte’. Toch levert deze poging niet zo veel betekenisvolle informatie op als het tegenovergestelde doen. De kunstenaars mogen het dan ontkennen, hun werk levert, samengebracht in het ‘lelijke’ Kunsthuis, een boeiend geheel aan hele en halve betekenissen op en zet op een visuele manier aan het denken, dwars door de nerveusheid heen.

Petra Else Jekel studeert kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast werkt ze als dichter en is ze als zodanig in bloemlezingen en tijdschriften en op literaire podia in het land terug te vinden.

 

JEUGDVRIENDEN EXPOSEREN IN SYB
Recensie door Sytse Singelsma

Leeuwarder Courant, d.d. 08 oktober 2003

BEETSTERZWAAG – Ooit reisden Marten Winters en Michel Wijdeveld samen dagelijks met de trein naar school in Groningen, nu hebben ze samen een expositie in Kunsthuis Syb in Beetsterzwaag. Omdat hun levens al zoveel jaar parallel lopen, kunnen ze voor hun kunst putten uit een gezamenlijk verleden. Dat maakt dat er overeenkomsten tussen hun werk zijn. De tentoonstelling laat echter ook zien dat ze dezelfde thema’s ieder op hun eigen manier uitwerken.

Vervreemding is zo’n thema dat beide kunstenaars boeit. Het is allemaal een kwestie van observeren, vindt Marten Winters. “Je neemt iets heel gewoons en daar leg je iets in wat het een heel andere lading geeft. Je presenteert de dingen zo dat ze iets vreemds, iets wonderlijks krijgen.”

Dat is duidelijk het geval bij de twee grote schilderen van zijn hand op de expositie. Als uitgangspunt gebruikte hij dia’s uit een voorlichtingscampagne over hygiëne voor het basisonderwijs. Het ene schilderij toont een jongetje in een badkamer, het andere een klein meisje dat haar broertje op bed brengt. De dia’s laten een neutraal beeld zien, de schilderijen zijn ronduit ‘umheimisch’. Voor het jongetje wordt de veel te grote badkamer een omgeving waar dreiging van uitgaat. Op het andere schilderij staat het meisje dreigend tegenover het jongetje. “Met hetzelfde beeld, vertel ik een heel ander verhaal dan wat de maker van die dia in zijn hoofd had,” aldus Winters.
Een vervreemdende ingreep hebben de beide kunstenaar ook in de galerieruimte zelf gedaan. De wanden zijn allemaal bedekt met meubelplaat, zodat de bezoeker de indruk krijgt dat hij een grote kartonnen doos binnenstapt. Door gebruik te maken van de architectuur van de ruimte is er een soort doolhof ontstaan, waar om iedere hoek een ander kunstwerk opduikt.

Een tweede thema dat beide kunstenaars boeit is het menselijk gedrag, individueel en in relatie tot anderen. Graag beelden ze mensen af in een ietwat ongemakkelijke situatie, die soms een gevoel van treurnis opwekt maar een andere keer tot een lichte geamuseerdheid leidt.

Zo toont Winters de installatie ‘The Artist’. Een realistisch beeldje van een kunstschilder zit met het penseel in de aanslag tussen een grote hoeveelheid schildersdoeken. De meeste zijn nog wit, een aantal heeft een likje verf in een van de primaire kleuren gekregen. De installatie gaat volgens Winters over de kunst zelf en het dwangmatige dat kunstenaars hebben om iets te maken. Maar als toeschouwer weet je dat dat met de schilder uit de installatie nooit tot iets zal leiden.

Van Michel Wijdeveld staat er een installatie van een etalagepop die op beide schouders een tot het plafond reikende stapel stenen torst. Het lijkt de verbeelding te zijn van iemand die een zware last te torsen heeft. Dat die conclusie te simpel is blijkt wanneer je je realiseert dat de ‘stenen’ van piepschuim zijn gemaakt en dus nagenoeg niets wegen. Het beeld krijgt daardoor plotseling iets heel dubbels.

Naast twee_ en driedimensionaal werk is in Kunsthuis Syb ook een aantal videopresentaties te zien. Wijdeveld maakte een installatie met de titel ‘Thuis’ waarin een slapende kat de hoofdrol vervult.
Winters toont een aantal ultrakorte filmpjes waarin hij stoeit met de clichés uit de filmtaal.

GJIN
Marten Winters en Michel Wijdeveld
Projectperiode 16 september t/m 19 oktober

Dit project wordt mede gefinancierd door de Mondriaanstichting en de Provincie Fryslân.

Deze recensie werd geschreven in het kader van het recensentenprogramma van SYB. De recensie mag rechtenvrij worden gepubliceerd mits daartoe vooraf toestemming is verleend door SYB.